ECLI:NL:RVS:2008:BC9580

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705231/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak betreffende gedoogbeschikking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin hun beroepen tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het college had op 6 januari 2005 een tijdelijke gedoogbeschikking verleend voor een trappenfabriek op een specifiek perceel. Op 17 oktober 2006 heeft het college de bezwaren van de appellanten tegen deze gedoogbeschikking gegrond verklaard, maar stelde dat er geen nieuw besluit nodig was omdat het gebruik van de trappenfabriek onder het overgangsrecht viel.

De rechtbank oordeelde op 18 juni 2007 dat de beroepen van de appellanten niet-ontvankelijk waren, wat hen ertoe bracht om hoger beroep in te stellen bij de Raad van State. De Raad van State heeft de zaak op 11 maart 2008 behandeld, waarbij zowel de appellanten als het college aanwezig waren. De Raad overwoog dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de bezwaren van de appellanten niet als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht konden worden aangemerkt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde de hoger beroepen ongegrond.

De beslissing van de Raad van State werd op 16 april 2008 openbaar gemaakt, waarbij werd vastgesteld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt de juridische interpretatie van het overgangsrecht en de voorwaarden waaronder besluiten van bestuursorganen kunnen worden aangemerkt.

Uitspraak

200705231/1.
Datum uitspraak: 16 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaken nrs. 06/2548 en 06/2556 van de rechtbank Leeuwarden van 18 juni 2007 in het geding tussen:
[appellant sub 1],
[appellant sub 2],
en
het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim (hierna: het college) aan [appellant sub 2] een tijdelijke gedoogbeschikking verleend voor de trappenfabriek op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij brieven van 17 oktober 2006 heeft het college [appellant sub 2] en [appellant sub 1] medegedeeld dat het de door hen tegen het besluit van 6 januari 2005 gemaakte bezwaren gegrond heeft verklaard. De trappenfabriek valt naar de mening van het college onder het overgangsrecht en daarom acht het college het niet meer nodig om een gedoogbeschikking te verlenen.
Bij uitspraak van 18 juni 2007, verzonden op 19 juni 2007, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2007, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2007, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2007. [appellant sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2008, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door D.W. Bethlehem, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen tevergeefs dat de rechtbank hun beroepen ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.1.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.1.2. Bij besluit van 17 oktober 2006 heeft het college de bezwaren van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 6 januari 2005 gegrond verklaard. Aangezien hetgeen het college wenste te gedogen al was toegestaan op grond van het overgangsrecht van het geldende bestemmingsplan, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat geen nieuw besluit behoefde te worden genomen.
Het college heeft voorts vermeld welk gebruik zijns inziens onder het overgangsrecht valt. De bij de rechtbank ingestelde beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] richtten zich uitsluitend tegen deze standpuntbepaling. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 27 juli 2005 in zaak nr.
200501145/1en van 17 mei 2006 in zaak nr.
200506293/1, terecht overwogen dat een oordeel over het gebruik van een perceel en de vraag of dit gebruik al dan niet onder de werking van het overgangsrecht valt in de regel niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft deze beroepen derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.2. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2008
17-499.