Datum uitspraak: 16 april 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaken nrs. 06/4904 en 07/112 van de rechtbank Haarlem van 18 juni 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 11 mei 2006, waarbij [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang is gelast de panden [locatie 1], en [locatie 2] te [plaats] (hierna: de panden) vóór 26 juni 2006 te voorzien van een deugdelijk verfsysteem, gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juni 2007, verzonden op 22 juni 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2007, hoger beroep ingesteld.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2008, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.L. Bos en A. Staats, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Vooropgesteld wordt dat het besluit van 31 oktober 2006 voorwerp was van het geding bij de rechtbank. Voor zover [appellant] zich keert tegen andere aanschrijvingen, kan dit in deze procedure niet aan de orde komen.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het schilderwerk van de woningen niet voldeed aan artikel 2.5, eerste lid, van het Bouwbesluit. Daartoe voert hij aan dat de Huurcommissie in de staat van het schilderwerk geen aanleiding heeft gezien een lagere huur vast te stellen en dat hij na een bezichtiging door Hosselet, makelaar, een lening voor de panden heeft kunnen afsluiten. Tevens verwijst hij naar een bouwkundig rapport van ir. Enzola van Expex bouwadviezen.
2.2.1. Ingevolge artikel 2.5, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003 heeft een bestaand bouwwerk een bouwconstructie die gedurende de in NEN 6700 bedoelde referentieperiode voldoende bestand is tegen de daarop werkende krachten.
2.2.2. De rechtbank heeft, in aanmerking genomen de inspectierapporten van A. Staats van 19 april 2006 en 22 juni 2006, zoals ter zitting toegelicht, en de foto's die zich in het dossier bevinden, terecht geoordeeld dat de panden [locatie 1] en [locatie 2] vanwege de staat van het schilderwerk niet voldeden aan artikel 2.5, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003. Dat sinds 17 mei 2005 aan de panden enig schilderwerk is verricht, betekent niet dat de panden aan dit artikellid voldeden. In hetgeen [appellant] aanvoert, heeft de rechtbank geen aanleiding hoeven zien voor een andersluidend oordeel, reeds omdat [appellant] het door hem gestelde niet aannemelijk heeft gemaakt. Van een bouwkundig rapport van ir. Enzola heeft hij eerst ter zitting van de Afdeling melding gemaakt. Niet valt in te zien dat hij het resultaat van een contra-expertise niet op een zodanig moment in het geding had kunnen brengen dat dit in de besluitvorming had kunnen zijn betrokken.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de hem gestelde begunstigingstermijn onvoldoende was om de panden van een deugdelijk verfsysteem te voorzien. Daartoe voert hij onder meer aan dat hij eind 2005 het college een planning heeft gestuurd, waarin de totale schilderduur was vermeld, en dat deze planning door weersomstandigheden was verschoven.
2.3.1. Bij brief van 17 mei 2005 is [appellant] een mededeling gedaan over de onderhoudstoestand van één van de panden waarbij is medegedeeld dat, indien geen reactie wordt ontvangen, de gemeente de onderhoudstoestand van het gehele pand zou onderzoeken en dat dit tot een aanschrijving kon leiden. Bij brief van 8 november 2005 is [appellant] mededeling gedaan van het voornemen om aan te schrijven. Bij brief van 6 december 2005 is [appellant], onder oplegging van een dwangsom, gelast de panden van een deugdelijk verfsysteem te voorzien.
Temeer nu het besluit van 11 mei 2006, gelet op voormelde brieven, voor [appellant] voorzienbaar was, is [appellant] voldoende tijd gegund om binnen de door het college gestelde begunstigingstermijn de panden te voorzien van een deugdelijk verfsysteem. Voor het oordeel dat [appellant] een langere begunstigingstermijn had moeten worden gegund zodat hij zelf, om kosten te besparen, de panden van een deugdelijk verfsysteem had kunnen voorzien, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien. Het college heeft de begunstigingstermijn derhalve in redelijkheid kunnen laten eindigen op 26 juni 2006.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2008