Datum uitspraak: 16 april 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Laurus Nederland B.V., gevestigd te Den Bosch,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/109 van de rechtbank Almelo van 12 juli 2007 in het geding tussen:
1. [wederpartij sub 1], gevestigd te [woonplaats],
2. [wederpartij sub 2], gevestigd te [woonplaats], en
3. [wederpartij sub 3], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn.
Bij besluit van 9 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn (hierna: het college) aan [wederpartij sub 1] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het bouwen van een pand ten behoeve van grootschalige detailhandel en een supermarkt met tuinmuur op het perceel [locaties] te [plaats].
Bij besluit van 14 december 2005 heeft het college het door onder meer Laurus Nederland B.V. (hierna: Laurus) daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en alsnog vrijstelling en bouwvergunning geweigerd.
Bij uitspraak van 12 juli 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) onder meer het door [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 december 2005 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Laurus bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 oktober 2007.
Bij besluit van 11 september 2007 heeft het college, naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank, het door onder meer Laurus tegen het besluit van 9 juni 2005 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, maar de verleende vrijstelling en bouwvergunning in stand gelaten.
Tegen dit besluit heeft Laurus bij brief van 30 oktober 2007 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 6 november 2007 heeft de rechtbank het tegen het besluit van 11 september 2007 bij brief van 30 oktober 2007 ingestelde beroep, met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), doorgezonden aan de Afdeling.
[wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] zijn in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen en hebben een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2008, waar Laurus, vertegenwoordigd door mr. E.S. Fikkert, advocaat te Almelo, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.H.J. Brinker en A.J. Grolleman, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2], vertegenwoordigd door
[wederpartij sub 3] en mr. E.M. van Bommel, advocaat te Amsterdam.
2.1. Laurus betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bij het besluit van 14 december 2005 niet het nadere ambtelijk advies van 23 november 2005 buiten beschouwing heeft mogen laten.
2.1.1. Dit betoog slaagt niet. Zoals de Afdeling onder meer heeft overwogen in de uitspraak van 2 mei 2007 in zaak nr.
200605598/1geldt als uitgangspunt dat een besluit op bezwaar wordt genomen met inachtneming van de feiten en omstandigheden die ten tijde van het nemen van dat besluit bekend zijn. Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college het ambtelijk advies van 23 november 2005 bij het nemen van het besluit van 14 december 2005 niet zonder meer buiten beschouwing heeft mogen laten.
2.2. Voor zover Laurus betoogt dat de rechtbank ten onrechte de conclusies van het in opdracht van de rechtbank opgemaakte rapport van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: StAB) van 23 februari 2007 juist heeft geacht, mist dit feitelijke grondslag reeds omdat dit niet volgt uit de uitspraak van de rechtbank. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank in haar uitspraak niet heeft mogen overwegen dat het college het rapport van de StAB bij het nieuwe besluit diende te betrekken.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Bij besluit van 11 september 2007 heeft het college opnieuw beslist op het door Laurus gemaakte bezwaar en alsnog vrijstelling en bouwvergunning aan [wederpartij sub 1] verleend. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan de bezwaren van Laurus is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep van Laurus, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden. Het bij de rechtbank ingediende beroep wordt bij de behandeling van het hoger beroep betrokken.
2.5. Laurus betoogt dat artikel 7:9 van Awb is geschonden, omdat zij voorafgaand aan het besluit van 11 september 2007 niet is gehoord over het door de StAB uitgebrachte rapport.
2.5.1. Ingevolge artikel 7:9 van de Awb wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
Uit het besluit van 11 september 2007 en de daarbij behorende ruimtelijke onderbouwing blijkt dat het college zijn besluit in het bijzonder heeft gebaseerd op het door de StAB verrichte onderzoek naar de gevolgen van het bouwplan voor onder meer de verkeerssituatie ter plaatse. Verder is het rapport van de StAB niet enkel een bevestiging of verduidelijking van het reeds eerder uitgebrachte rapport van Stroop raadgevende ingenieurs B.V. Derhalve is het rapport van de StAB een feit dat na het horen bekend is geworden en voor de op het bezwaar te nemen besluit van aanmerkelijk belang is geweest. Het college had Laurus dan ook in de gelegenheid moeten stellen over dit rapport te worden gehoord. Hetgeen het college heeft aangevoerd vormt geen aanvaardbare reden dat het hiervan af heeft kunnen zien. Dat Laurus van de rechtbank de mogelijkheid heeft gehad schriftelijk op het rapport te reageren en daarvan geen gebruik heeft gemaakt, kan niet met horen door het college in de zin van artikel 7:9 van de Awb op één lijn worden gesteld. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat Laurus ter zitting van de rechtbank kritische kanttekeningen heeft geplaatst bij het door de StAB verrichte onderzoek. Het college kon er derhalve redelijkerwijs niet vanuit gaan dat Laurus met het rapport instemde. Nu de rechtbank bovendien inhoudelijk geen oordeel heeft gegeven over dat onderzoek had het college in de ter zitting geuite kritiek aanleiding moeten zien Laurus te horen. Voorts had het college ook in het oordeel van de rechtbank dat het rapport van de StAB bij het nieuw te nemen besluit diende te worden betrokken en partijen zo nodig in de besluitvormingsfase hun zienswijze naar voren konden brengen, aanleiding moeten zien Laurus alsnog in de gelegenheid te stellen te worden gehoord over dat rapport.
Het betoog slaagt. Het beroep tegen het besluit van
11 september 2007 is gegrond. Dit besluit komt wegens strijd met artikel 7:9 van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
In verband met de vraag of toepassing kan worden gegeven aan artikel 8:72, derde lid, van de Awb, zal de Afdeling overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
2.6. Laurus betoogt dat het college heeft miskend dat realisering van het bouwplan zodanige verkeershinder met zich brengt dat het college in verband daarmee in redelijkheid geen vrijstelling heeft kunnen verlenen.
2.6.1. Aan het besluit van 11 september 2007 heeft het college een gewijzigde ruimtelijke onderbouwing ten grondslag gelegd. Daarin is ingegaan op de te verwachten gevolgen van het bouwplan voor de verkeerssituatie ter plaatse, gebaseerd op het rapport van de StAB. Volgens dit rapport en de ruimtelijke onderbouwing zal realisering van het bouwplan een toename van de verkeersintensiteit met maximaal negentien procent tot gevolg hebben. Op basis van de uitkomst van het onderzoek van de StAB komt het college tot de conclusie dat de - maximaal - te verwachten toename van de verkeersintensiteit niet zal leiden tot daadwerkelijke verkeersproblemen ter plaatse. Slechts gedurende de avondspits zal sprake zijn van een zodanige drukte op de [locatie] dat de inrit van het parkeerterrein geblokkeerd kan raken door verkeer dat op die weg staat opgesteld voor de verkeerslichten.
Het standpunt van Laurus dat de huidige verkeerssituatie ter plaatse reeds leidt tot onaanvaardbare problemen is niet nader onderbouwd.
In hetgeen Laurus verder heeft aangevoerd wordt voorts geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat in het onderzoek naar de te verwachten gevolgen van het bouwplan voor de verkeersintensiteit ter plaatse onjuiste uitgangspunten zijn gehanteerd. Bij de berekeningen kon worden uitgegaan van het aantal te realiseren parkeerplaatsen, 117. Dit aantal voldoet aan de norm zoals neergelegd in de gemeentelijke parkeerregeling. Voorts konden de 56 parkeerplaatsen van de voorheen aanwezige detailhandel buiten beschouwing worden gelaten, omdat deze reeds zijn betrokken bij de berekening van de bestaande verkeersintensiteit.
Tot slot heeft het college, anders dan Laurus stelt, kunnen opmerken dat realisering van het Combiplan medio 2013, welk plan voorziet in een grootschalige aanpassing van de verkeersstructuur in Nijverdal, een afname van de verkeersintensiteit op de [locatie] tot gevolg zal hebben. Dit betreft immers slechts een opmerking ten overvloede, nu door het college reeds was gesteld dat realisering van het bouwplan op zichzelf, zonder realisering van de nieuwe verkeersstructuur, niet leidt tot verkeersproblemen ter plaatse.
Realisering van het bouwplan zal gelet op het vorenoverwogene niet zodanige verkeershinder tot gevolg hebben dat het college niet in redelijkheid daarvoor vrijstelling heeft kunnen verlenen. Het betoog faalt.
2.7. Nu Laurus thans in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze tegen het rapport van de StAB naar voren te brengen en van die gelegenheid ook gebruik heeft gemaak ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
2.8. Het college wordt op na te melden wijze tot vergoeding in de proceskosten veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 11 september 2007 gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn van 11 september 2007, kenmerk 07UIT06350;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn tot vergoeding van bij Laurus in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Hellendoorn aan Laurus onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Hellendoorn aan Laurus het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2008