Datum uitspraak: 10 april 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
Bij besluit van 27 november 2007, nr. 2007INT211889, heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Nieuwegein (hierna: de raad) bij besluit van 29 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Binnenstad".
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2007, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2007, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 3 april 2008, waar [verzoeker] en het college van gedeputeerde staten van Utrecht, vertegenwoordigd door W.J. de Vries, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam.
[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend. Dit is ter zitting aan de andere partijen overhandigd.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de herinrichting van het centrum van Nieuwegein. [verzoeker] verzoekt de voorzitter het goedkeuringsbesluit ten aanzien van het gehele plan te schorsen.
2.3. Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) gelezen in samenhang met artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.4. De woning van [verzoeker] is op een afstand van ten minste twee kilometer van het plangebied gelegen. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat vanuit zijn woning zicht bestaat op het plangebied noch dat de voorziene bebouwing vanuit zijn woning zichtbaar zal zijn. Evenmin heeft [verzoeker] aannemelijk gemaakt dat bij zijn woning gevolgen van het plan voor het verkeer en de luchtkwaliteit kunnen optreden. Dienaangaande heeft de raad ter zitting verklaard dat uit onderzoek is gebleken dat in de omgeving van de woning van [verzoeker] geen effecten van het plan op de luchtkwaliteit waarneembaar zijn. Ook anderszins is niet gebleken dat [verzoeker] in dezen een persoonlijk belang heeft dat hem voldoende van anderen onderscheidt. Gelet hierop betwijfelt de voorzitter of [verzoeker] een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang heeft en verwacht de voorzitter dat de Afdeling in de bodemprocedure het beroep van [verzoeker] niet-ontvankelijk zal achten. Dat in het goedkeuringsbesluit ten onrechte is vermeld dat degenen die tijdig bedenkingen hebben ingebracht, beroep kunnen instellen tegen het goedkeuringsbesluit, kan hieraan niet afdoen. De vereisten voor ontvankelijkheid van het beroep, waaronder het vereiste dat de indiener belanghebbende dient te zijn, vloeien immers voort uit de Awb en de WRO en niet uit het goedkeuringsbesluit. Het verzoek dient dan ook te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Langeveld
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2008