Datum uitspraak: 16 april 2008
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Neder-Betuwe,
Bij besluit van 18 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Neder-Betuwe (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een veehouderij op het adres [locatie] te [plaats].
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 mei 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2007.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[vergunninghoudster] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2008, waar [appellanten], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. ing. A. Stoelwinder, ing. D. Knobel en R. Meerder, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door ir. A.J. Hoogendoorn, gehoord.
2.1. [appellanten] hebben ter zitting het beroep wat betreft de beroepsgronden over luchtkwaliteit en ammoniakuitstoot ingetrokken.
2.2. Uit artikel 6:13 van de Awb vloeit voort dat in beroep slechts categorieën milieugevolgen als besluitonderdelen aan de orde kunnen worden gesteld waarover een zienswijze naar voren is gebracht, tenzij het niet naar voren brengen van een zienswijze appellant redelijkerwijs niet kan worden verweten.
[appellanten] hebben geen zienswijze naar voren gebracht over geluidhinder. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat hen redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij over deze categorie milieugevolgen geen zienswijze naar voren hebben gebracht. Hieruit volgt dat het beroep voor zover dat betrekking heeft op geluidhinder niet-ontvankelijk is.
2.3. Eerst ter zitting hebben [appellanten] ten aanzien van de status van de woning Tielsestraat 70 concrete argumenten naar voren gebracht. Dit is in dit stadium van de procedure, mede nu niet is gebleken dat dit niet eerder had gekund, in strijd met de goede procesorde. De Afdeling laat deze argumenten daarom buiten beschouwing bij de beoordeling van het beroep.
2.4. [appellanten] betogen dat het college er bij de beoordeling van stankhinder ten onrechte van is uitgegaan dat de omgeving van de inrichting moet worden aangemerkt als een categorie III-omgeving in de zin van de brochure "Veehouderij en Hinderwet" van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en milieubeheer (hierna: de brochure). Volgens hen is de omgeving aan te merken als een categorie II-omgeving vanwege het aantal aanwezige burgerwoningen.
2.4.1. In de brochure wordt onder een categorie II-omgeving verstaan, voor zover hier van belang: een omgeving met meerdere verspreid liggende niet-agrarische bebouwingen die aan het desbetreffende buitengebied een bepaalde woonfunctie verlenen.
Onder een categorie III-omgeving wordt verstaan: een omgeving waarin een enkele niet agrarische bebouwing in het buitengebied is gelegen.
Verweerder heeft de omgeving aangemerkt als een categorie III-omgeving. Dit standpunt wordt onderschreven in het deskundigenbericht. Daarin is na een beoordeling van de in de omgeving van de inrichting aanwezige bebouwing geconcludeerd dat een inschaling van het gebied in categorie III juist is. De Afdeling vindt geen grond om aan de juistheid van deze conclusie te twijfelen.
2.5. [appellanten] hebben verder een aantal beroepsgronden met betrekking tot de beoordeling van de zogenoemde cumulatieve stankhinder aangevoerd.
2.5.1. Het college heeft de cumulatieve stankhinder beoordeeld aan de hand van het rapport "Beoordeling cumulatie stankhinder door intensieve veehouderijen" van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: het rapport).
2.5.2. [appellanten] betogen dat bij de beoordeling van de cumulatie de stankbijdrage van een veehouderij aan de Rijnbandijk 119 ten onrechte niet is meegenomen. Verder zou bij de beoordeling een stankbijdrage van een agrarisch bedrijf aan de Rijnbandijk 115 ten onrechte niet zijn meegenomen. Bovendien zijn volgens hen bij de beoordeling ten onrechte bijdragen van minder dan 0,05 van afzonderlijke stallen verwaarloosd.
In het deskundigenbericht is geconcludeerd dat het bedrijf aan de Rijnbandijk 115 terecht niet bij de cumulatiebeoordeling is betrokken. Verder is daarin geconcludeerd dat het college in zijn beoordeling ten onrechte de bijdrage van de veehouderij aan de Rijnband 119 niet heeft betrokken en ten onrechte de bijdrage van minder dan 0,05 van afzonderlijke stallen heeft verwaarloosd. Wanneer deze punten overeenkomstig de in het rapport aangegeven wijze waren betrokken bij de beoordeling had dit echter niet tot een andere conclusie over de aanvaardbaarheid van de cumulatieve stankhinder geleid, zo is in het deskundigenbericht uiteengezet. De Afdeling vindt geen grond om aan de juistheid van deze conclusie te twijfelen. In zoverre is er dan ook geen reden om de uitkomst van de door het college verrichte beoordeling van stankcumulatie onjuist te achten.
2.5.3. [appellanten] hebben tot slot een berekening overgelegd waaruit volgens hen blijkt dat een uit oogpunt van cumulatieve stankhinder overbelaste situatie bestaat bij de woningen Tielsestraat 66, 66a en 79. Het college had de gevraagde vergunning om die reden moeten weigeren.
Uit het deskundigenbericht leidt de Afdeling af dat, bij gebruik van de juiste gegevens, een beoordeling van de cumulatieve stankhinder aan de hand van het rapport tot de conclusie leidt dat bij de woningen Tielsestraat 66 en 66a geen overbelaste situatie bestaat. Er is geen grond om deze conclusie onjuist te achten. De beroepsgrond faalt in zoverre.
Ten aanzien van de woning Tielsestraat 79 heeft - zo is ook door het college erkend - bij de voorbereiding van het bestreden besluit ten onrechte geen beoordeling van de cumulatieve stankhinder plaatsgevonden. Bij de voorbereiding van het besluit is daarom in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet de nodige kennis vergaard over de relevante feiten. De beroepsgrond slaagt in zoverre.
2.6. Het beroep is gegrond. Nu het aspect cumulatieve stankhinder bepalend is voor de vraag voor welk veebestand een vergunning kan worden verleend, dient de gehele vergunning te worden vernietigd. Bij het nemen van een nieuw besluit moet het college beoordelen of de vergunning geheel of gedeeltelijk moet worden geweigerd vanwege de cumulatieve stankhinder bij de woning Tielsestraat 79.
2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het de beroepsgrond over geluid betreft;
II. verklaart het beroep voor zover het betreft de beoordeling van de cumulatieve stankhinder bij de woning Tielsestraat 79 gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Neder-Betuwe van 18 april 2007;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Neder-Betuwe tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 304,00 (zegge: driehonderdenvier euro); het dient door de gemeente Neder-Betuwe aan [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de gemeente Neder-Betuwe aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. J.G.C. Wiebenga, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2008