Datum uitspraak: 16 april 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Helmond,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/3104 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 juni 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Helmond.
Bij besluit van 19 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Helmond (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast een op de woning, gelegen aan de [locatie] te Helmond (hierna: de woning), geplaatste dakkapel in overeenstemming met de bij besluit van 8 juni 2005 verleende bouwvergunning te brengen dan wel de dakkapel te verwijderen.
Bij besluit van 30 mei 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juni 2007, verzonden op 26 juni 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J.T.J. Bader, advocaat te Helmond, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.G.H.Hollink, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Op verzoek van [appellant] is M.J.L.M. Boeren, architect, onder ede gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
2.2. Bij besluit van 8 juni 2005, voor zover hier van belang, heeft het college [appellant] bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een dakkapel op de woning. Niet in geschil is dat [appellant] de dakkapel in afwijking van die bouwvergunning heeft gebouwd, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat ten tijde van het besluit van 30 mei 2006 concreet zicht op legalisatie van de gerealiseerde dakkapel bestond.
2.3.1. Dit betoog faalt. Bij besluit van 10 maart 2006 heeft het college wegens strijd met redelijke eisen van welstand geweigerd bouwvergunning te verlenen voor de gerealiseerde dakkapel. Tegen dit besluit heeft [appellant] geen bezwaar gemaakt, zodat het besluit in rechte onaantastbaar is. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat concreet zicht op legalisatie niet bestond.
2.4. [appellant] doet voorts een beroep op het vertrouwensbeginsel.
Hij stelt onder meer dat bij hem door uitlatingen van leden van de Welstandscommissie het vertrouwen is gewekt dat een dakkapel met een hoogte van 1,85 meter geoorloofd was.
2.5. Dit betoog faalt. Toezeggingen door leden van de Welstandscommissie, indien al gedaan, kunnen niet worden geacht te zijn gedaan namens het college en kunnen het college niet binden. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat [appellant] er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een dakkapel met deze hoogte zou zijn toegestaan en dat van handhavend optreden zou worden afgezien.
De stelling van [appellant] dat de Afdeling Bouwzaken van de gemeente Helmond hem heeft uitgenodigd om een aanvraag om bouwvergunning in te dienen voor de gerealiseerde dakkapel, biedt, wat er overigens ook zij van die stelling, evenmin voldoende grond voor het oordeel dat [appellant] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat niet tot handhaving zou worden overgegaan.
2.6. [appellant] betoogt tevergeefs dat hem een gerechtvaardigd beroep op het gelijkheidsbeginsel toekomt. In het verweerschrift van 1 oktober 2007 heeft het college uiteengezet dat in de door [appellant] genoemde situatie aan de [locatie a] inmiddels bouwvergunning voor de dakkapel is verleend en bij brief van 6 maart 2008 heeft het college te kennen gegeven dat tegen de dakkapel aan de [locatie b] handhavend zal worden opgetreden. In de overige door [appellant] genoemde gevallen heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geen aanleiding gevonden te oordelen dat van handhavend optreden moet worden afgezien, aangezien het college onweersproken heeft gesteld dat deze huizen betreffen die in gebieden liggen, waar andere planologische regimes gelden en dat indien het gaat om niet vergunde dakkapellen zal worden bekeken of daartegen met handhavingsmaatregelen dient te worden opgetreden. Het college heeft daarmee gemotiveerd en voldoende onderbouwd bestreden dat er sprake is van gelijke gevallen.
Dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van handhavend optreden behoort te worden afgezien, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt.
2.7. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft geweigerd om door middel van mediation tot een oplossing van het geschil te komen kan in deze procedure niet aan de orde komen.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2008