Datum uitspraak: 16 april 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2122 van de rechtbank Arnhem van 27 juni 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Buren.
Bij besluit van 1 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Buren (hierna: het college) appellant gelast een zonder bouwvergunning opgerichte paardenstal en de fundering daarvan op het perceel [locatie] te [plaats] vóór 16 juli 2005 te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 5 september 2005 heeft het college de termijn, waarbinnen appellant aan de last moet voldoen, verlengd tot 1 december 2005.
Bij besluit van 28 maart 2006 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar, voor zover gericht tegen het besluit van 1 juni 2005, niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juni 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 6 maart 2008 heeft [appellant] stukken in het geding gebracht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2008, waar [appellant] met zijn [echtgenote] in persoon en vertegenwoordigd door mr. N.C. de Vos, advocaat te Lienden, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.P.A. Bots, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Voor zover [appellant] in hoger beroep gronden heeft aangevoerd die betrekking hebben op het besluit van 1 juni 2005, kunnen deze niet slagen. [appellant] heeft weliswaar tegen dat besluit bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is bij aan het college gerichte brief van 11 augustus 2005 ingetrokken door mr. ing. J.D.A. Smits, die blijkens een door [appellant] ondertekend schrijven van 9 mei 2005 onder meer daartoe is gemachtigd. [appellant] heeft gesteld dat de intrekking van zijn bezwaar tegen dat besluit zonder zijn toestemming heeft plaats gevonden, maar aan die stelling dient voorbij te worden gegaan, nu niet is gesteld of gebleken dat [appellant] bedoelde machtiging voor 11 augustus 2005 heeft ingetrokken.
Omdat als gevolg van de intrekking van het bezwaar het besluit van 1 juni 2005 in rechte onaantastbaar is geworden, is [appellant] in zoverre bij de beslissing op bezwaar van 28 maart 2006 terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.2. Tegen de in bezwaar gehandhaafde verlenging van de begunstigingstermijn, welke bij het besluit van 5 september 2005 aan [appellant] werd toegestaan, heeft [appellant] in hoger beroep geen gronden aangevoerd.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2008