ECLI:NL:RVS:2008:BC9609

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705712/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning voor antenne-installatie in agrarisch gebied

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, die op 5 juli 2007 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Voorst, dat op 3 september 2001 aan Dutchtone B.V. (nu Orange Nederland B.V.) een vrijstelling en bouwvergunning verleende voor het plaatsen van een antenne-installatie op een perceel in de gemeente Voorst. De appellant, die in de nabijheid woont, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft zijn bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd.

De Raad van State heeft de zaak op 19 maart 2008 behandeld. De appellant, bijgestaan door zijn advocaat, voerde aan dat het college niet had mogen afwijken van het bestemmingsplan en dat er alternatieve locaties voor de antenne-installatie beschikbaar waren die minder hinder zouden opleveren. Het college verdedigde echter dat de gekozen locatie nabij een sportterrein de visuele hinder voor omwonenden beperkt en dat de plaatsing van de antenne op andere locaties niet mogelijk was.

De Raad van State oordeelde dat het college terecht gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De rechtbank had correct geoordeeld dat de belangen van de appellant niet zwaarder wogen dan de noodzaak voor de antenne-installatie. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200705712/1.
Datum uitspraak: 16 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 05/1925 van de rechtbank Zutphen van 5 juli 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Voorst.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Voorst (hierna: het college) aan Dutchtone B.V., rechtsvoorganger van Orange Nederland B.V., (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een antenne-installatie op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nr. […] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 8 november 2005 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en, onder verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO, de bij besluit van 3 september 2001 verleende bouwvergunning in stand gelaten.
Bij uitspraak van 5 juli 2007, verzonden op 10 juli 2007, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 4 september 2007 en 10 september 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. van der Plank, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college van GS), vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar in dienst van de provincie.
2. Overwegingen
2.1. Het - inmiddels gerealiseerde - bouwplan voorziet in het plaatsen van een antennemast voor mobiele telefonie met een hoogte van 37,5 m.
2.2. Het perceel heeft ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1996" de bestemming "Agrarisch cultuurgebied". Het bouwplan is hiermee in strijd. Om aan het bouwplan medewerking te verlenen heeft het college toepassing gegeven aan de door de raad van de gemeente Voorst aan hem gedelegeerde bevoegdheid vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO.
2.3. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college geen gebruik mocht maken van de door het college van GS op 1 november 2005 afgegeven verklaring van geen bezwaar, faalt. Niet gebleken is dat de aanvraag om de verklaring van geen bezwaar onvoldoende gegevens bevatte voor het college van GS om een duidelijk beeld van de aard en de omvang van het bouwplan te krijgen en om een verantwoorde planologische afweging te kunnen maken.
2.4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met het beleid dat het college hanteert ten aanzien van het plaatsen van antennemasten. Hij voert daartoe aan dat aansluitend aan het perceel een sportterrein is gelegen waarop de antenne-installatie had kunnen worden geplaatst, al dan niet met gebruikmaking van een daarop reeds aanwezige lichtmast.
2.4.1. Het college hanteert bij de beoordeling van aanvragen om vrijstelling en bouwvergunning voor het plaatsen van antennemasten het door hem vastgestelde beleid "Beleid antennemasten in Gemeente Voorst" (hierna: het beleid). Dit beleid is bekend gemaakt in het Voorster Nieuws van 21 oktober 1998. Het beleid kent in aflopende mate de volgende voorkeurlocaties voor het plaatsen van antennemasten:
1. het combineren van meer antennes voor verschillende exploitanten op één antennedrager of mast;
2. nabij de reeds aanwezige antennemast bij de A1;
3. het gebruik van bestaande lichtmasten van voldoende hoogte op sportlocaties;
4. in uiterste gevallen kunnen - met vrijstelling - masten worden geplaatst in het buitengebied. Het college heeft zich blijkens het besluit op bezwaar en de ruimtelijke onderbouwing "Antennemast Vermeersweg Twello" van de gemeente Voorst van juni 2005 die aan de vrijstelling ten grondslag ligt, op het standpunt gesteld dat het plaatsen van een antenne op andere bestaande locaties tot een overlap in dekking leidt en daarom niet of althans in onvoldoende mate iets toevoegt aan de bestaande dekking. Verder is volgens het college gebleken dat vergunninghoudster in het verleden reeds op de antennemast bij de A1 een antenne heeft aangebracht. Ten aanzien van de derde voorkeurslocatie heeft het college zich op het standpunt gesteld dat in dit geval geen gebruik kan worden gemaakt van bestaande lichtmasten in de directe nabijheid van het perceel, aangezien de bestaande lichtmasten op het naastgelegen sportterrein niet hoog genoeg zijn om te kunnen dienen als antennemast voor een gsm-antenne. Het college heeft daarom besloten vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO te verlenen voor het plaatsen van een antennemast op het perceel. Dit perceel is door het college beoordeeld als een passende locatie. Daartoe is onder meer van belang geacht dat het perceel is gelegen nabij een sportlocatie, waardoor sprake is van aansluiting bij de bestaande verticale elementen, te weten de lichtmasten op het sportterrein die op vrij korte afstand van de antennemast staan.
2.4.2. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd met het beleid is. Daartoe is van belang dat plaatsing van een antenne op de eerste twee voorkeurslocaties in dit geval niet mogelijk is en dat in dit geval geen gebruik kan worden gemaakt van bestaande lichtmasten in de directe nabijheid van het perceel, omdat de bestaande lichtmasten op het naastgelegen sportterrein niet hoog genoeg zijn om te kunnen dienen als antennemast voor een gsm-antenne. Vervanging van één van de lichtmasten door de antennemast is, zoals het college ter zitting van de Afdeling heeft toegelicht, om technische redenen niet mogelijk. Dit standpunt is door [appellant] niet gemotiveerd betwist. Ten aanzien van de huidige locatie heeft het college zich op het standpunt gesteld dat deze locatie is gelegen nabij het sportterrein, waardoor sprake is van aansluiting bij reeds bestaande verticale elementen, waardoor de visuele hinder voor omwonenden beperkt is. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat dit standpunt onjuist is. Het betoog van [appellant] faalt derhalve.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Hij voert daartoe aan dat het bouwplan een verlies aan uitzicht vanuit zijn woning tot gevolg heeft. Voorts voert [appellant] aan dat er alternatieve locaties bestaan die voor hem minder hinder zouden opleveren.
2.5.1. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 2.4.2. reeds is overwogen, is de gekozen locatie gelegen nabij een sportterrein, waardoor sprake is van aansluiting bij reeds bestaande verticale elementen, waardoor de visuele hinder voor omwonenden beperkt is. Voorts is van belang dat geen aanspraak gemaakt kan worden op blijvend vrij uitzicht. Gezien het vorenstaande alsmede gelet op de ruime afstand tussen de woning van [appellant] en de antennemast, heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat het college de uitzichtbeperking niet als zodanig ernstig heeft behoeven aan te merken dat daarom vrijstelling diende te worden geweigerd. De stelling van [appellant] dat er alternatieve locaties bestaan die voor hem minder hinder zouden opleveren, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het college dient bij de beslissing over de vrijstelling uit te gaan van het bouwplan zoals dat is ingediend. Indien het bouwplan op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarvan is in dit geval niet gebleken.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Krol, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Krol
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2008
494.