ECLI:NL:RVS:2008:BD0324

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802111/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • T.L.J. Drouen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving van een last onder dwangsom opgelegd aan TinQ B.V. door het college van burgemeester en wethouders van Hattem

Op 17 april 2008 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TinQ B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Hattem. Het college had op 13 februari 2008 een last onder dwangsom opgelegd aan TinQ B.V. wegens het in werking hebben van een tankstation zonder de vereiste financiële zekerheid voor de ondergrondse tanks, in strijd met artikel 2.24 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. TinQ B.V. maakte bezwaar tegen dit besluit en verzocht de voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 31 maart 2008 werd het verzoek behandeld, waarbij TinQ B.V. werd vertegenwoordigd door ing. M. Boers en het college door M. de Keijzer en R.G.W. Christenhusz.

De voorzitter overwoog dat er geen financiële zekerheid was gesteld voor de ondergrondse tanks, wat een overtreding van de wet betekende. TinQ B.V. voerde aan dat zij zich in een overmachtsituatie bevond, omdat zij afhankelijk was van derden voor de benodigde gegevens omtrent de chemische bodemkwaliteit. De voorzitter oordeelde echter dat het algemeen belang van handhaving zwaarder woog en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college zouden verplichten om van handhavend optreden af te zien. De voorzitter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en bevestigde de rechtmatigheid van de opgelegde last onder dwangsom.

De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van milieuwetgeving en de verantwoordelijkheden van bedrijven om te voldoen aan de wettelijke vereisten. De voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat het verzoek van TinQ B.V. om een voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen.

Uitspraak

200802111/1.
Datum uitspraak: 17 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TinQ B.V., gevestigd te Harderwijk,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hattem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hattem (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TinQ B.V. gelegen aan de Ampèrestraat 5 te Harderwijk een last onder dwangsom opgelegd wegens het in werking hebben van een tankstation in strijd met onder meer artikel 2.24 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.
Tegen dit besluit heeft TinQ B.V. bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2008, heeft TinQ B.V. de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 maart 2008, waar TinQ B.V., vertegenwoordigd door ing. M. Boers, en het college, vertegenwoordigd door M. de Keijzer en R.G.W. Christenhusz, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2.24, eerste lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, voor zover hier van belang, stelt degene die een inrichting drijft waarin vloeibare brandstof of afgewerkte olie in een ondergrondse tank wordt opgeslagen door verzekering of anderszins financiële zekerheid ter dekking van de aansprakelijkheid die voortvloeit uit verontreiniging van de bodem als gevolg van dat opslaan of het drijven van het tankstation.
2.2. Tussen partijen is niet in geschil dat geen financiële zekerheid voor de ondergrondse tanks is gesteld, zodat artikel 2.24 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen wordt overtreden. Het college was derhalve bevoegd om ter zake handhavend op te treden.
2.3. TinQ B.V. betoogt dat bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om van het handhavend optreden af te zien. Zij voert daartoe aan dat zij zich in een overmachtsituatie bevindt. Om tot herstel van de financiële zekerheid te komen, dient zij te beschikken over gegevens omtrent de chemische bodemkwaliteit waarvoor zij afhankelijk is van derden. Zij kan echter door toedoen van deze derden niet over de desbetreffende gegevens beschikken, omdat het ingezette bodemsaneringtraject, waaruit deze gegevens moeten voortkomen, volgens haar nog niet heeft geleid tot een acceptabel eindresultaat.
2.3.1. Gezien het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3.2. Dat door toedoen van derden TinQ B.V. vooralsnog niet tot het herstel van de financiële zekerheid heeft kunnen komen, dient in eerste instantie voor haar rekening en risico te komen. Een zodanige overmachtsituatie dat handhavend optreden onevenredig moet worden geacht, doet zich dan ook niet voor. Ook overigens bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat in dit geval bijzondere omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan het college had moeten afzien van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden. Het college heeft terecht de last onder dwangsom opgelegd.
2.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
De voorzitter    w.g. Drouen
is verhinderd de uitspraak   ambtenaar van Staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2008
375.