ECLI:NL:RVS:2008:BD0326

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801686/1 en 200801686/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • M.H. Krol
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestuursdwang door college van burgemeester en wethouders van Leiden

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 april 2008 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening, in het kader van een hoger beroep van appellanten tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage. De zaak betreft besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Leiden, die op 23 oktober 2006 aan appellanten onder aanzegging van bestuursdwang gelast hebben het gebruik van een pand op een specifiek perceel ten behoeve van kamerverhuur te staken. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar dit bezwaar is door het college ongegrond verklaard op 5 september 2007. De voorzieningenrechter heeft op 12 februari 2008 het beroep van appellanten tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

Appellanten hebben vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 3 april 2008 zijn appellanten vertegenwoordigd door hun advocaat, terwijl het college werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente. De voorzitter heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat nader onderzoek niet nodig was en dat er geen beletsel was om onmiddellijk uitspraak te doen. De beroepsgrond van appellanten dat het college in strijd met het vertrouwensbeginsel handelde, werd verworpen, omdat deze grond pas in hoger beroep werd aangevoerd en niet eerder bij de rechtbank. De voorzitter oordeelde dat de voorzieningenrechter in redelijkheid had kunnen besluiten geen voorlopige voorziening te treffen.

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de aangevallen uitspraak bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, mede omdat inmiddels vijf van de zes kamerbewoners niet meer in het pand woonden, waardoor de strijdigheid met het bestemmingsplan was opgeheven. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200801686/1 en 200801686/2.
Datum uitspraak: 17 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/7781 en 07/7776 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 februari 2008 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 23 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leiden (hierna: het college) [appellanten] onder aanzegging van bestuursdwang gelast het gebruik van het pand op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) ten behoeve van kamerverhuur te (doen) staken.
Bij besluiten van 5 september 2007 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 februari 2008, verzonden op dezelfde datum, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 maart 2008, hebben [appellanten] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 april 2008, waar [appellant 2}, in persoon, bijgestaan door mr. J.G. Hinnen, advocaat te Noordwijk, en het college, vertegenwoordigd door W.L.C. Boelema en W.B.A. Mullink, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [partij] gehoord.
[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. De beroepsgrond dat het college gebruik van het pand op het perceel in overeenstemming met het bestemmingsplan onmogelijk maakt door het pand op het perceel bij wijze van bestuursdwang te verzegelen, hebben [appellanten] voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom zij dit niet reeds voor de rechtbank hadden kunnen aanvoeren en [appellanten] dit gelet op de functie van het hoger beroep hadden behoren te doen, dient deze beroepsgrond buiten beschouwing te blijven.
2.3. [appellanten] betogen dat het college in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel door hen bij brief van 11 maart 2008 mede te delen dat het op of omstreeks 25 maart 2008 zou overgaan tot verzegeling van het pand op het perceel, terwijl het bij brief van 12 december 2007 de voorzieningenrechter in het kader van de door hem gedane poging tot mediation heeft medegedeeld bereid te zijn niet vóór 15 juli 2008 over te gaan tot het toepassen van bestuursdwang.
Bij de voorzieningenrechter lagen, voor zover thans van belang, de besluiten van 5 september 2007 voor. Hetgeen [appellanten] aanvoeren, betreffen omstandigheden die na dit besluit hebben plaatsgevonden en leidt reeds daarom niet tot de conclusie dat de voorzieningenrechter het beroep tegen die besluiten ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Het betoog faalt.
2.4. Voorts betogen [appellanten] dat de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening had moeten treffen, inhoudende dat het college niet eerder dan 15 juli 2008 zou mogen overgaan tot toepassing van bestuursdwang.
2.4.1. Gelet op artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb komt de voorzieningenrechter weliswaar de bevoegdheid toe om een voorlopige voorziening te treffen, maar is hij daartoe niet gehouden. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de voorzieningenrechter in dit geval niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen geen voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat inmiddels vijf van de zes kamerbewoners niet meer in het pand op het perceel wonen en de strijdigheid met het bestemmingsplan derhalve inmiddels is opgeheven, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Krol, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Krol
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2008
414-499.