ECLI:NL:RVS:2008:BD0340

Raad van State

Datum uitspraak
23 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707139/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • A.J. Kuipers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vergunning voor lozen van afvalstoffen door Kuwait Petroleum (Nederland) B.V.

In deze zaak gaat het om een beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een besluit van het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Hollandse Delta, dat op 21 augustus 2007 een vergunning heeft verleend aan Kuwait Petroleum (Nederland) B.V. voor het lozen van afvalstoffen in oppervlaktewater. De vergunning betreft lozingen van het Q8-Tango tankstation aan de Borgtweg te Spijkenisse. Het besluit is op 30 augustus 2007 ter inzage gelegd. [appellante] heeft op 9 oktober 2007 beroep ingesteld, waarbij de gronden van het beroep zijn aangevuld op 7 november 2007. Het college heeft een verweerschrift ingediend en [appellante] heeft nadere stukken ingediend, die aan de andere partijen zijn toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer, die de zaak op 28 maart 2008 ter zitting heeft behandeld. Tijdens de zitting waren zowel [appellante] als het college vertegenwoordigd, evenals Kuwait als belanghebbende.

Het college betoogde dat [appellante] geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het beroep zou zijn ingegeven door concurrentiebelangen. De Afdeling overweegt dat, volgens de wet, een belanghebbende degene is wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. De Afdeling concludeert dat het belang van [appellante] als directe concurrente bij het besluit van het college is betrokken, aangezien beide partijen in hetzelfde marktsegment opereren en zich op hetzelfde verzorgingsgebied richten.

Vervolgens wordt ingegaan op de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit op 1 januari 2008, dat van invloed is op de vergunningverlening. Het tankstation is aangemerkt als inrichting type B, waarvoor de bij de Wvo gestelde verboden niet gelden. Hierdoor is de verleende vergunning vervallen, omdat voor de vergunde activiteiten geen vergunning meer vereist is. De Afdeling concludeert dat [appellante] geen belang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

200707139/1.
Datum uitspraak: 23 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [woonplaats],
en
het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Hollandse Delta,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2007 heeft het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Hollandse Delta (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kuwait Petroleum (Nederland) B.V. (hierna: Kuwait) een vergunning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: de Wvo) verleend voor het lozen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in oppervlaktewater, afkomstig van het terrein van het Q8-Tango tankstation aan de Borgtweg te Spijkenisse. Dit besluit is op 30 augustus 2007 ter inzage gelegd
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 oktober 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 november 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. L.J.M.M. Vorsters, werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Kuwait, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als belanghebbende gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het college betoogt dat [appellante] geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), omdat het beroep van [appellante] zou zijn ingegeven door concurrentiebelangen. Deze belangen vallen volgens het college buiten het door hem te hanteren beoordelingskader.
2.1.1. Ingevolge artikel 20.1, eerste en derde lid, van de Wet milieubeheer kan, voor zover hier van belang, een belanghebbende tegen een besluit op grond van de Wvo beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 maart 2007 in zaak nr.
200606317/1) is onder meer degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, belanghebbende. Dit geldt ongeacht de vraag of het concurrentiebelang een rol kan spelen binnen het beoordelingskader dat bij het nemen van dit besluit in acht moet worden genomen.
Niet in geschil is dat [appellante] en Kuwait in hetzelfde marktsegment werkzaam zijn en op hetzelfde verzorgingsgebied zijn gericht: in beide tankstations wordt benzine en diesel verkocht aan particulieren en beide tankstations zijn gevestigd in Spijkenisse.
Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat het belang van [appellante] als directe concurrente rechtstreeks is betrokken bij het door het college genomen besluit.
2.2. Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) en de daarmee samenhangende wijziging van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer in werking getreden.
Onbestreden staat vast dat het tankstation een inrichting type B is als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit.
Ingevolge artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit, voor zover hier van belang, gelden de bij artikel 1 van de Wvo gestelde verboden niet voor het lozen vanuit een inrichting type B.
Aangezien in verband hiermee voor de bij het bestreden besluit vergunde activiteiten geen vergunning meer is vereist, is de bij dat besluit verleende vergunning vervallen.
Ingevolge artikel 6.2 van het Activiteitenbesluit worden voorschriften die zijn verbonden aan een vóór 1 januari 2008 op grond van artikel 1 van de Wvo voor een lozing vanuit een inrichting type A of B verleende vergunning, die vóór die datum in werking en onherroepelijk was, onder omstandigheden als maatwerkvoorschriften aangemerkt. Omdat de bij het bestreden besluit verleende vergunning vóór 1 januari 2008 niet onherroepelijk was, zijn er geen voorschriften die worden aangemerkt als maatwerkvoorschriften.
Niet is gebleken dat [appellante] niettemin belang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit.
Overigens voorzien de Awb en de Wet milieubeheer in rechtsmiddelen tegen een mogelijk door het college te nemen besluit tot het vaststellen van maatwerkvoorschriften.
2.3. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2008
271-529.