Datum uitspraak: 23 april 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/3213 van de rechtbank Amsterdam van 25 juni 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen.
Bij besluit van 15 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen (hierna: het college) geweigerd de door [appellant] gevraagde bouwvergunning te verlenen voor het vergroten van een woonhuis op de eerste verdieping op het perceel aan de [locatie] te Amstelveen.
Bij besluit van 11 mei 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juni 2007, verzonden op 28 juni 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 september 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. H.A.M. Lamers, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Tielbeke, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in het vergroten van de woning op de eerste verdieping door het dichtbouwen van het inpandig balkon.
2.2. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Elsrijk-Zuid" (hierna: het bestemmingsplan). Niet in geschil is dat de in het bouwplan voorziene vergroting van de woning op de eerste verdieping is voorzien op gronden met de bestemming "Woondoeleinden" en gronden met de bestemming "Erf". Ingevolge artikel 10, tweede en derde lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, geldt voor bouwwerken op gronden met laatstgenoemde bestemming een maximum van één bouwlaag.
Het bouwplan is derhalve niet in overeenstemming met deze bepaling van het bestemmingsplan.
2.3. Voor zover [appellant] aanvoert dat hem een gerechtvaardigd beroep op het overgangsrecht toekomt, dient dat betoog buiten beschouwing te blijven. Nu [appellant] dit niet in zijn beroepschrift maar eerst ter zitting bij de rechtbank (in tweede termijn) heeft aangevoerd, moet worden geconcludeerd dat dit in een te laat stadium van de procedure is gebeurd, zodat de rechtbank daarop terecht niet is ingegaan. Het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en er is geen reden waarom het beroep op het overgangsrecht niet (tijdig) voor de rechtbank had kunnen worden aangevoerd. Aan het overgangsrecht behoort evenmin ambtshalve te worden getoetst, aangezien de vraag naar de toepasselijkheid daarvan niet kan worden aangemerkt als een kwestie van openbare orde.
2.4. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan afbreuk doet aan de stedenbouwkundige structuur die als basis is gehanteerd voor het bestemmingsplan. Daarbij is ervoor gekozen uitsluitend op de begane grond een aanbouwstrook op de bestemming "Erf" tot een maximale diepte van 2 meter toe te staan. Anders dan [appellant] aanvoert, heeft de rechtbank daarbij terecht onder meer van belang geacht dat hoewel bij de totstandkoming van het bestemmingsplan de woning op de begane grond reeds dieper was dan 10 m, de planwetgever er toch voor heeft gekozen de toegestane bouwdiepte op de bestemming "Woondoeleinden" op 10 meter te stellen.
De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling te verlenen voor het bouwplan.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2008