Datum uitspraak: 22 april 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
Bij besluit van 27 november 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Vlaardingen (hierna: de raad) bij besluit van 29 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Holy-Noord".
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 februari 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 februari 2008, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 8 april 2008, waar appellanten, in de persoon van [gemachtigden], almede het college, vertegenwoordigd door K.P. Spannenburg, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de raad, vertegenwoordigd door drs. B.C. Hendrikse en J. Stolk, ambtenaren in dienst van de gemeente, als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoekers] voeren als bezwaar van procedurele aard aan dat zij pas in een laat stadium in kennis zijn gesteld van het voornemen om in het plan een vrijstellingsbevoegdheid op te nemen voor het toestaan van derde bouwlagen.
De procedure inzake de vaststelling van het plan is ingevolge de Wet op de Ruimtelijke Ordening aangevangen met de terinzagelegging van het ontwerpplan op 8 juni 2006. Niet is gebleken dat de bekendmaking van het ontwerpplan niet op een juiste wijze heeft plaatsgevonden.
2.3. [verzoekers] betogen primair dat het college geheel goedkeuring had moeten onthouden aan de in artikel 4, derde lid, onder a, van de planvoorschriften opgenomen vrijstellingsbevoegdheid voor het toestaan van derde bouwlagen. Naar de mening van [verzoekers] brengen derde bouwlagen een onaanvaardbare vermindering van het uitzicht, de privacy en de zonlichttoetreding met zich. Subsidiair betogen zij dat, nu bij het bestreden besluit goedkeuring is onthouden aan de voorwaarden genoemd onder de nummers 3 en 4 in artikel 4, derde lid, onder a, van de planvoorschriften, onvoldoende is gewaarborgd dat derde bouwlagen in een acceptabele vorm worden gerealiseerd.
2.3.1. Ingevolge artikel 4, derde lid, onder a, van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte betreffende de subbestemming "Woondoeleinden aaneengesloten (W(a))" voor het toestaan van een derde bouwlaag, met dien verstande dat:
1. de hoogte van de derde bouwlaag maximaal 3 meter mag bedragen;
2. de voor- en de achterzijde van de derde bouwlaag tenminste 2 meter terug moet liggen ten opzichte van de voor- respectievelijk achtergevellijn;
3. enerzijds een goede samenhang bestaat tussen de derde bouwlaag en de hoofdmassa en anderzijds tussen de vormgeving van de derde bouwlaag en de architectonische ritmiek van de aangrenzende bebouwing;
4. de derde bouwlaag zowel uit stedenbouwkundig als architectonisch oogpunt toelaatbaar is;
5. geen onevenredige schaduwwerking optreedt;
6. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden ontstaat.
2.3.2. Ter zitting is gebleken dat een aantal aanvragen voor derde bouwlagen voor woningen aan de Johanna Naberkade is ingediend. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding om nader in te gaan op de gevolgen van het eventueel realiseren van derde bouwlagen op deze woningen.
2.3.3. Vast staat dat de woningen aan de Johanna Naberkade liggen in stedelijk gebied. De plankaart kent aan de gronden ter plaatse van een aantal woningen aan de Johanna Naberkade en de Annie Romein-Verschoorkade de bestemming "Woondoeleinden half vrijstaand (W(h))" en de aanduiding "maximale bouwhoogte 9 meter" toe. In zoverre zijn reeds derde bouwlagen gerealiseerd.
Uit de bezonningsstudie van 14 november 2007 komt naar voren dat derde bouwlagen op de woningen aan de Johanna Naberkade zorgen voor extra schaduwhinder voor de woningen aan de Annie Romein-Verschoorkade. Deze extra schaduwhinder van ongeveer één uur doet zich voor op de peildata 21 maart en 21 juni. [verzoekers] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de bezonningsstudie van 14 november 2007 is gebaseerd op onjuiste gegevens of dat daaraan anderszins gebreken kleven.
Voor zover [verzoekers] als bezwaar naar voren hebben gebracht dat de lichtopbrengst van de dakkoepel van een woning zonder derde bouwlaag zal verminderen in het geval daarnaast een woning met een derde bouwlaag is gelegen, blijkt uit de stukken dat tussen een derde bouwlaag en een dakkoepel steeds een afstand van ongeveer één meter zal blijven bestaan.
Tegen deze achtergrond is de voorzitter er voorshands niet van overtuigd dat de eventuele realisering van derde bouwlagen op de woningen aan de Johanna Naberkade gepaard zal gaan met een zodanige vermindering van het uitzicht, de privacy en de zonlichttoetreding dat aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan artikel 4, derde lid, onder a, van de planvoorschriften.
2.3.4. Voor zover [verzoekers] met hun verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening beogen dat alsnog goedkeuring wordt verleend aan de voorwaarden 3 en 4 zoals opgenomen in artikel 4, derde lid, onder a, van de planvoorschriften overweegt de voorzitter dat een voorlopige voorziening die daarin voorziet te verstrekkend is. Overigens dienen bij de beslissing omtrent de verlening van een vrijstelling, ongeacht de redactie van artikel 4, derde lid, onder a, van de planvoorschriften, alle betrokken belangen te worden afgewogen. In dat verband zullen derhalve ook de volgens [verzoekers] aan de orde zijnde stedenbouwkundige en architectonische belangen dienen te worden bezien. Tegen de beslissing omtrent vrijstelling staan verder zelfstandige rechtsmiddelen open.
2.4. Gezien het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hennekens w.g. Jansen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2008