ECLI:NL:RVS:2008:BD0730

Raad van State

Datum uitspraak
22 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801923/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • C. Taal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake nadere eisen inrichting landbouwbedrijf

Op 15 februari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht nadere eisen gesteld aan de inrichting van een landbouwbedrijf, hierna aangeduid als verzoekster, gelegen te [plaats]. Deze eisen betroffen onder andere beperkingen op het gebruik van vrachtwagens tussen 06.00 en 07.00 uur. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en heeft op 13 maart 2008 de voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 10 april 2008, waar verzoekster werd vertegenwoordigd door ir. H.H. Hoven en het college door meerdere vertegenwoordigers, waaronder mr. U.A.E. Arnhold en mr. E. Jansen.

De voorzitter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de inrichting onder het Besluit landbouw milieubeheer valt. De nadere eis die het college heeft gesteld, namelijk dat vrachtwagens tussen 06.00 en 07.00 uur het terrein niet mogen op- of afrijden, is door verzoekster betwist. Zij stelde dat er geen juiste belangenafweging heeft plaatsgevonden. De voorzitter heeft de relevante voorschriften van het Besluit landbouw milieubeheer in overweging genomen en geconcludeerd dat de nadere eis niet in overeenstemming is met de wetgeving, aangezien de voorschriften geen grondslag bieden voor de gestelde beperking.

Op basis van deze overwegingen heeft de voorzitter besloten om de voorlopige voorziening te treffen en het besluit van het college te schorsen voor zover het de nadere eis betreft. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan verzoekster, die op € 483,00 zijn vastgesteld, en het griffierecht van € 145,00 dient door de provincie Utrecht aan verzoekster te worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan op 22 april 2008.

Uitspraak

200801923/1.
Datum uitspraak: 22 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) nadere eisen gesteld ten aanzien van de inrichting van [verzoekster] aan de [locatie] te [plaats].
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2008, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 april 2008, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door ir. H.H. Hoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. U.A.E. Arnhold, mr. E. Jansen, M.C.J. Puhl, ir. F.H. de Vries en G.J. Versteeg, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting het college van burgemeester en wethouders van Loenen, vertegenwoordigd door A.T. de Wildt, werkzaam bij de Milieudienst Noord-West Utrecht, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Vast staat dat de inrichting onder de werkingssfeer van het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: het Besluit) valt.
Bij het bestreden besluit, voor zover hier van belang, heeft het college de nadere eis onder 3 gesteld inhoudende dat tussen 06.00 uur en 07.00 uur vrachtwagens, dan wel voertuigen met een ledig gewicht van 3.500 kg of meer, het terrein niet mogen op- of afrijden, dan wel worden beladen of gelost.
2.2. [verzoekster] voert aan dat het college ten onrechte de nadere eis onder 3 heeft gesteld. Zij stelt onder meer dat er geen juiste afweging van de belangen heeft plaatsgevonden.
2.3. Het college heeft op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit in samenhang bezien met voorschrift 4.1.6 van de bijlage behorende bij het Besluit de nadere eis onder 3 gesteld. Op grond van voorschrift 4.1.6 kan het college nadere eisen stellen met betrekking tot geluidniveaus vanwege werkzaamheden en activiteiten. Blijkens de toelichting gaat het hier om geluidniveaus met betrekking tot werkzaamheden en activiteiten die in de voorschriften buiten beschouwing worden gelaten. Met het stellen van de nadere eis onder 3 is evenwel geen nadere eis gesteld met betrekking tot dergelijke geluidniveaus. Naar het oordeel van de voorzitter biedt voorschrift 4.1.6 daarvoor geen grondslag. In dit verband neemt de voorzitter in overweging dat in voorschrift 1.1.3 van de bijlage behorende bij het Besluit uitdrukkelijk is bepaald dat de in dat artikel genoemde piekniveaus in de periode tussen 06.00 uur en 19.00 uur niet van toepassing zijn op laden en lossen, alsmede op het in en uit de inrichting rijden van motorrijtuigen met beperkte snelheid. Gelet hierop is het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit, in samenhang bezien met voorschrift 4.1.6 van de bijlage behorende bij het Besluit.
2.4. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Aangezien de voorzitter dit verzoek gelijktijdig heeft behandeld met het verzoek van [verzoekster] met zaak nr.
200708643/2, is wat betreft de kosten voor het verschijnen ter zitting van de gemachtigde van [verzoekster] in beide zaken een half punt toegekend.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 15 februari 2008, kenmerk 2008INT217339, voor zover het de nadere eis onder 3 betreft;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 483,00 (zegge: vierhonderddrieëntachtig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Utrecht aan [verzoekster] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de provincie Utrecht aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Taal
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2008
325-492.