Datum uitspraak: 29 april 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/2454 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 september 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode.
Bij besluit van 19 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode (hierna: het college) aan het gemeentebestuur van Sint-Oedenrode een vergunning verleend voor het rooien van een beuk aan de noordzijde van de Borchmolendijk direct achter de Hambrug te Sint-Oedenrode.
Bij besluit van 17 juli 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 7 september 2007, verzonden op 12 september 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Els, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtsreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij geen rechtsreeks belang heeft bij het besluit tot verlening van een kapvergunning voor de beuk. Hiertoe voert hij aan dat de beuk zichtbaar is vanuit zijn tuin. Voorts heeft het kappen van deze meer dan 100 jaar oude beuk, die tot het cultuurhistorisch erfgoed behoort, een directe invloed op zijn woon- en leefomgeving.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 17 september 2003 in zaak no.
200300594/1(AB 2004, 229), dient een appellant om belanghebbende te zijn bij een besluit tot verlening van een kapvergunning een hem persoonlijk aangaand belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. In de regel kan slechts als belanghebbende worden aangemerkt degene die op geringe afstand van de bomen woont of vanuit zijn woning daarop zicht heeft.
2.2.2. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat de beuk waarvoor de kapvergunning is verleend niet in een zodanige directe nabijheid van de woning van [appellant] staat dat de kap een directe invloed heeft op zijn woon- en leefomgeving. De voorzieningenrechter heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat de beuk is gelegen op 220 meter afstand van de woning en dat [appellant] vanuit zijn woning geen zicht heeft op de beuk. De omstandigheid dat [appellant] vanuit zijn tuin zicht heeft op de top van de beuk is, gelet op dit beperkte zicht en gezien afstand tot de beuk, onvoldoende voor het oordeel dat hij op die grond als een belanghebbende omwonende kan worden beschouwd. De voorzieningenrechter heeft dan ook met juistheid overwogen dat [appellant] niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt. Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Larsson-van Reijsen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2008