ECLI:NL:RVS:2008:BD0749

Raad van State

Datum uitspraak
29 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200706033/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • W. van den Brink
  • C.J.M. Schuyt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bestemmingsplan en overgangsrecht bij gebruik perceel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht, die op 26 juni 2007 een beroep ongegrond verklaarde van [appellant A], Tiko B.V., [appellant C], [appellant D] en [appellant E] tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg. Deze besluiten, genomen op 15 juni 2006, legden een dwangsom op voor het beëindigen van strijdig gebruik van een perceel in strijd met artikel 26 van het bestemmingsplan "Buitengebied 1995". De appellanten stelden dat hun gebruik van het perceel onder het overgangsrecht valt, omdat dit gebruik al vóór de wijziging van het bestemmingsplan bestond.

De Raad van State oordeelt dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het college op de hoogte was van het strijdige gebruik op het perceel. De Raad stelt vast dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bevoegd was tot handhavend optreden, omdat niet is aangetoond dat het gebruik door de appellanten een wijziging vormde van het gebruik dat op de peildatum door eerdere gebruikers van het perceel werd gemaakt. De Raad vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaart de beroepen tegen de besluiten van 29 januari 2007 alsnog gegrond. Het college moet opnieuw beslissen op de bezwaren van de appellanten, rekening houdend met de uitspraak van de Raad.

Daarnaast wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellanten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het college om zorgvuldig om te gaan met handhaving en de toepassing van overgangsrecht in bestemmingsplannen.

Uitspraak

200706033/1.
Datum uitspraak: 29 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Tiko B.V.", [appellant C], [appellant D] en [appellant E], alle gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaken nrs. 07/837, 07/560 en 07/885 tot en met 07/890 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 26 juni 2007 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg.
1. Procesverloop
Bij onderscheidenlijke besluiten van 15 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg (hierna: het college) aan [appellant A], [appellant C], [appellant D] en [appellant E] onder oplegging van een dwangsom gelast de strijdigheid met artikel 26 van het bestemmingsplan "Buitengebied 1995" op het perceel [locatie] (hierna: het perceel) te beëindigen.
Bij onderscheidenlijke besluiten van 29 januari 2007 heeft het college de door [appellant A] en Tiko B.V., [appellant C], [appellant D] en [appellant E] (hierna: [appellant A] e.a.) daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 juni 2007, verzonden op 16 juli 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellant A] e.a. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] e.a. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2008, waar [appellant A] e.a., vertegenwoordigd door [appellant A] en bijgestaan door mr. M. Lanen, advocaat te Utrecht, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door ing. J.G. van Setten, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting is het hoger beroep van [appellant C] ingetrokken. In het navolgende wordt met [appellant A] e.a. aangeduid: [appellant A] en Tiko B.V., [appellant D] en [appellant E].
2.2. [appellant A] e.a. betogen dat de voorzieningenrechter, door te overwegen dat het gebruik dat zij van het perceel maken in strijd is met het bestemmingsplan "Buitengebied 1995" zoals dat luidt na de elfde wijziging (hierna: het bestemmingsplan), heeft miskend dat dit gebruik valt onder het overgangsrecht, zodat het college niet bevoegd was handhavend op te treden. Zij wijzen erop dat uit het rapport van het ministerie van VROM, dienst recherchezaken, van 15 juli 2000 (hierna: het rapport van VROM) blijkt dat het perceel reeds vóór 15 juni 1999 werd gebruikt in strijd met het bestemmingsplan, dat het college hiervan op de hoogte was en hiertegen niet is opgetreden. Van wraking van het gebruik is, anders dan het college betoogt, geen sprake geweest, aldus [appellant A] e.a.
2.2.1. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Bedrijven" met de nadere aanduiding "opslag en caravanstalling". Ingevolge het bestemmingsplan, zoals dat luidde vóór de elfde wijziging en dat op 15 juni 1999 onherroepelijk is geworden, rustte op de percelen de bestemming "Agrarisch gebied".
Ingevolge artikel 29, derde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, zoals dat luidde vóór de elfde wijziging, mag het gebruik, dat op het tijdstip van onherroepelijk worden van het plan van in het plan begrepen gronden en bouwwerken in afwijking van het plan - behoudens het in dit artikel bepaalde - wordt gemaakt, worden voortgezet en gewijzigd, mits daardoor de afwijkingen van het plan niet worden vergroot.
2.2.2. Op het perceel bevindt zich een bedrijfsloods die in een aantal compartimenten, ook wel "cellen" genoemd, is verdeeld. [appellant A] heeft de cellen 9 en 10 sinds januari 2001 in gebruik en gebruikt deze als atelier. [appellant D] heeft cel 11 vanaf augustus 2001 in gebruik en gebruikt deze voor het bewerken van metaal met metaalbewerkingsmachines. Tevens bevindt zich in deze cel een kantine. [appellant E] heeft cel 4 vanaf 6 september 1999 in gebruik en gebruikt deze voor het bewerken van hout met houtbewerkingsmachines. Het voormelde gebruik is in strijd met de op het perceel rustende bestemming.
Op 15 juni 1999, de peildatum, waren de cellen 4, 9 en 10 in gebruik door [beheersmaatschappij] voor de opslag, het bewerken en sorteren van papier. Op die datum was cel 11 in gebruik door W-Supplies voor de handel in cartridges. Het voormelde gebruik was in strijd met de toen op het perceel rustende bestemming.
2.2.3. Het college heeft in de besluiten van 29 januari 2007 vermeld dat het op 15 juni 1999 niet op de hoogte was van de activiteiten die in de cellen 4, 9, 10 en 11 plaatsvonden. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat bij de toepassing van het overgangsrecht dient te worden uitgegaan van het daadwerkelijke gebruik op de peildatum van elke afzonderlijke cel. De voorzieningenrechter heeft voorts overwogen dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het college op de hoogte was van het specifieke gebruik dat [beheersmaatschappij] en W-Supplies op 15 juni 1999 van de desbetreffende cellen maakten. De voorzieningenrechter heeft daarbij echter niet onderkend dat het college toen wel ervan op de hoogte was dat op het perceel met de planvoorschriften strijdig gebruik plaatsvond. In het rapport van VROM is immers vermeld dat het college vanaf 1997 ervan op de hoogte was dat zich op het perceel verschillende bedrijven hebben gevestigd die met de planvoorschriften strijdige activiteiten ontplooiden en dat het onderzoeksteam van VROM in augustus 1999 om die reden geen aandacht heeft besteed aan het perceel. Het college heeft voorts ter zitting medegedeeld dat niet bekend is waarom het vlak voor de peildatum niet nogmaals het gebruik op het perceel heeft gecontroleerd. Voorts kan, anders dan het college betoogt, de brief van 12 juli 1996 niet worden beschouwd als wraking van het met de planvoorschriften strijdige gebruik van het perceel. In die brief, die aan [appellant A] als eigenaar van het perceel is gericht, is slechts vermeld dat eerst nadat het bestemmingsplan "Buitengebied 1995" rechtskracht zal hebben verkregen, zal worden overwogen of tegen afwijkend gebruik van het perceel zal worden opgetreden. Voorts refereert het college in die brief aan de opslag en verwerking van honingprodukten en aan bewoning op het perceel, terwijl de besluiten van 29 januari 2007 niet op dergelijk gebruik zien.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het college in de besluiten van 29 januari 2007 onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bevoegd was tot handhavend optreden, nu het daarin niet toereikend uiteen heeft gezet dat het door [appellant A] e.a. uitgeoefende gebruik van de cellen 4, 9, 10 en 11 een zodanige wijziging vormt van het door [beheersmaatschappij] en W-Supplies op de peildatum uitgeoefende gebruik van die cellen, dat daardoor de afwijkingen van het plan zijn vergroot.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij de beroepen ongegrond zijn verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen tegen de besluiten van 29 januari 2007 alsnog gegrond verklaren en die besluiten vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het college dient opnieuw op de bezwaren van [appellant A] e.a. te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
2.4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 26 juni 2007 in zaken nrs. 07/837, 07/560 en 07/885 tot en met 07/890, voor zover daarbij de beroepen ongegrond zijn verklaard;
III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond;
IV. vernietigt de besluiten van het college van 29 januari 2007, kenmerken GO/JSE/06-00628, GO/JSE/06-05109 en GO/JSE/06-05142;
V. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellant A] e.a. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Woudenberg aan [appellant A] e.a. onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Woudenberg aan [appellant A] e.a. het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 999,00 (zegge: negenhonderdnegenennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Klein Nulent
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2008
218-488.