ECLI:NL:RVS:2008:BD0750

Raad van State

Datum uitspraak
29 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707367/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W. Mouton
  • P.M.M. de Leeuw-van Zanten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing sluitingsuur en terrasvergunning voor horecabedrijf in Deventer

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de weigering van de burgemeester van Deventer om een ontheffing van het sluitingsuur en een terrasvergunning voor zijn horecabedrijf te verlenen. De burgemeester had op 11 oktober 2006 besloten om de gevraagde vergunningen te weigeren, waarna [appellant] bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 4 januari 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank Zwolle-Lelystad bevestigde op 12 oktober 2007 deze beslissing, waarop [appellant] hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelt dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ontheffing van het sluitingsuur de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving negatief zou beïnvloeden. De burgemeester hanteert een beleid waarbij buiten de binnenstad geen ontheffingen worden verleend, wat door de rechtbank als niet onredelijk werd beschouwd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt deze lijn van redeneren en stelt dat de burgemeester terecht heeft geweigerd om de terrasvergunning te verlenen, omdat het gebruik van de stoep als terras gevaar zou opleveren voor de bruikbaarheid van de weg.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard. De Raad van State concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200707367/1.
Datum uitspraak: 29 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/243 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 oktober 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Deventer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 oktober 2006 heeft de burgemeester van Deventer (hierna: de burgemeester) de door [appellant] gevraagde ontheffing van het sluitingsuur en terrasvergunning voor zijn horecabedrijf op het perceel [locatie] te [woonplaats] geweigerd.
Bij besluit van 4 januari 2007 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 oktober 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 oktober 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 19 onderscheidenlijk 26 november 2007.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn ter zitting aan de andere partij ter hand gesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 april 2008, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Hutten-Bekemeier en A.I. Duivenvoorde, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2.3.1.2, achtste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 1994 van Deventer (hierna: de APV), voor zover thans van belang, beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen, voor zover deze zich op de weg bevinden, tevens over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.
Ingevolge het negende lid kan de burgemeester de in het achtste lid bedoelde ingebruikneming van de weg weigeren indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan.
Ingevolge artikel 2.3.1.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de APV is het de exploitant van een horecabedrijf verboden dat horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben of daarin een of meer bezoekers toe te laten dan wel aanwezig te hebben van 01.00 tot 07.00 uur.
Ingevolge artikel 2.3.1.7, tweede lid, is de burgemeester bevoegd eveneens ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 2.3.1.6, eerste lid, sub a, voor wat betreft horecabedrijven, gelegen buiten de grenzen van de in het vorige lid bedoelde sectorenkaart.
Ingevolge het vierde lid geeft de burgemeester een ontheffing als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid slechts af indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de verlening van de ontheffing de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving van het horecabedrijf niet op ontoelaatbare wijze nadelig beïnvloedt.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester zich niet in redelijkheid heeft kunnen beroepen op bestendig beleid dat buiten de binnenstad geen ontheffing van het sluitingsuur wordt verleend. Hij stelt dat zijn bedrijf slechts door een beperkt aantal klanten bezocht wordt, ter plaatse geen alcohol wordt geschonken, de ruimte tot samenscholen ontbreekt en zijn bedrijf niet is verbonden met strafrechtelijke vergrijpen. Derhalve heeft de rechtbank, naar [appellant] stelt, ten onrechte aangenomen dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat door de ontheffing van het sluitingsuur de openbare orde en het woon- en leefklimaat op een ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed.
2.2.1. Dit betoog faalt. Het horecabedrijf van [appellant] is gelegen in het gebied gelegen buiten de grenzen van de in artikel 2.3.1.7, eerste lid, van de APV bedoelde sectorenkaart, zijnde het gebied buiten de binnenstad. Ingevolge artikel 2.3.1.7, vierde lid, van de APV kan een ontheffing van het sluitingsuur slechts worden verleend, indien naar het oordeel van de burgemeester het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. In dit verband voert de burgemeester het beleid dat buiten de binnenstad geen ontheffingen worden verleend. De rechtbank heeft dit beleid, mede gelet op de wens de horeca in de binnenstad te concentreren, terecht niet onredelijk geacht.
Volgens een op 6 juli 2006 uitgebrachte advies van de regiopolitie IJsselland wordt overlast veroorzaakt door aan- en afrijdende pizzakoeriers met hun bromfietsen. Deze overlast zal volgens het advies verschuiven naar een later tijdstip indien de openingstijden van het bedrijf zouden worden verruimd, zodat de ontheffing van het sluitingsuur naar verwachting ontoelaatbare overlast voor het woon- en leefklimaat van de omgeving zal opleveren. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, rechtvaardigt niet de conclusie dat de burgemeester niet van de juistheid van dit advies heeft mogen uitgaan. De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de burgemeester niet in redelijkheid aan de toepassing van het beleid heeft kunnen vasthouden.
Ook in de stelling van [appellant] dat behoefte bestaat aan een horecabedrijf dat na middernacht geopend is, heeft de burgemeester terecht geen grond gezien om over te gaan tot het verlenen van een ontheffing, nu hieraan bij de te maken belangenafweging geen doorslaggevende betekenis kan worden gehecht.
2.3. [appellant] bestrijdt voorts het oordeel van de rechtbank dat de burgemeester in redelijkheid de terrasvergunning heeft kunnen weigeren.
2.3.1. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester voor de beoordeling van deze zaak terecht is uitgegaan van de feitelijke situatie zoals deze bestond op het moment van de beslissing op bezwaar. Op dat moment bevonden zich vóór het bedrijf van [appellant] fietsenrekken. De gronden die [appellant] aanvoert met betrekking tot de kosten voor het eventuele verwijderen van die fietsenrekken behoeven geen bespreking, nu de burgemeester, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet op voorhand met deze eventuele verandering rekening behoefde te houden.
2.3.2. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester de vergunning op grond van artikel 2.3.1.2, negende lid, van de APV heeft kunnen weigeren, nu de aanvraag volgens de brief van [appellant] van 26 november 2007 ziet op een terras met een tafel met maximaal drie à vier stoelen, slaagt niet. De burgemeester heeft zich onder verwijzing naar een advies van de afdeling Gemeentewerken van 12 september 2006 in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het gebruik van een deel van de stoep als terras, ook bij de grootte waarop de aanvraag in werkelijkheid ziet, een tafel met twee stoelen, een gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg en het doelmatig en veilig gebruik hiervan.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2008
97-538.