ECLI:NL:RVS:2008:BD0769

Raad van State

Datum uitspraak
29 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708814/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.W. Mouton
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bestuurlijke handhavingsmiddelen inzake geluidshinder van basisschool

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 15 oktober 2007 een verzoek van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de Eben Haëzerbasisschool afgewezen. [Appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om rechtstreeks beroep bij de Raad van State. De Raad heeft de zaak op 16 april 2008 behandeld. [Appellant] stelde dat hij geluidshinder ondervond van het schoolplein van de basisschool, dat omringd is door bebouwing, waaronder zijn eigen woning. Hij betoogde dat het college ten onrechte geen handhavingsmiddelen toepaste op basis van artikel 18.14 van de Wet milieubeheer, omdat de basisschool volgens hem onder de definitie van 'inrichting' valt zoals omschreven in de Wet milieubeheer.

Het college verdedigde zich door te stellen dat de basisschool geen inrichting is in de zin van de Wet milieubeheer, omdat deze niet onder de aangewezen categorieën valt. De Raad van State oordeelde echter dat het college zijn standpunt niet voldoende had onderbouwd. De Raad concludeerde dat de basisschool wel degelijk voldoet aan de definitie van 'inrichting' en dat het college niet had aangetoond dat de inrichting niet onder de relevante regelgeving valt. De Raad verklaarde het beroep van [appellant] gegrond en vernietigde het besluit van het college. Het college werd opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de Raad. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

200708814/1.
Datum uitspraak: 29 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) het verzoek van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de aan de Paulus Buijsstraat 51 te Den Haag gelegen Eben Haëzerbasisschool (hierna: de basisschool) onder meer voor zover dit verzoek was gebaseerd op artikel 18.14 van de Wet milieubeheer afgewezen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief van 26 november 2007 bezwaar gemaakt en het college verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep op de administratieve rechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Het college heeft ingestemd met dat verzoek en bij brief van 14 december 2007 het bezwaarschrift met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Awb doorgezonden naar de Raad van State, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2007.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J. Bontenbal, advocaat te Voorburg, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, vertegenwoordigd door mr. D. Karatay en ing. H.C.G.M. Bastiaansen, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] stelt in de dagperiode geluidhinder te ondervinden vanwege stemgeluid afkomstig van het bij de basisschool behorende schoolplein. Dit schoolplein is omsloten door bebouwing, waaronder de woning van [appellant].
2.2. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt onder inrichting verstaan: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
Ingevolge het derde lid van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur categorieën van inrichtingen aangewezen die nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaken. Aan dit artikellid is uitvoering gegeven in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer
Ingevolge artikel 1.1, vierde lid, wordt - voor zover hier van belang - elders in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder inrichting verstaan een inrichting, behorende tot een categorie die krachtens het derde lid is aangewezen.
2.3. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om ingevolge artikel 18.14 van de Wet milieubeheer ten aanzien van de basisschool bestuurlijke handhavingsmiddelen toe te passen. Dit omdat zijns inziens het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer, zoals dat voor 1 januari 2008 luidde, daartoe een grondslag biedt.
2.3.1. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de basisschool geen inrichting in de zin van de Wet milieubeheer is, omdat de basisschool geen activiteiten onderneemt die worden genoemd in één van de in Bijlage I behorende bij het Besluit inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer opgenomen categorieën. Hieruit volgt volgens het college dat het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer, zoals dat vóór 1 januari 2008 luidde, niet van toepassing is en dan ook geen grondslag kan bieden om handhavend op te treden.
Het college heeft dit in het bestreden besluit ingenomen standpunt niet nader onderbouwd.
2.3.2. De basisschool voldoet aan de beschrijving van het begrip "inrichting" in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Desgevraagd heeft het college naar voren gebracht dat de inrichting niet is aangewezen krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, aangezien het gezamenlijk thermisch vermogen van de verwarmingsketels niet groter is dan 130 kW en derhalve niet valt onder categorie 1.1, onder c, van Bijlage I behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Het college heeft deze stelling op generlei wijze gestaafd.
Ter zitting heeft [appellant] onder verwijzing naar de door hem overgelegde tekening van de inrichting gesteld dat de inrichting mede een sportaccommodatie omvat. Het college heeft dit bevestigd noch ontkend. Daargelaten of de inrichting valt onder categorie 1.1, onder c, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, kan niet zonder meer worden uitgesloten dat de inrichting behoort tot een categorie van inrichtingen aangewezen in categorie 19.1 onder c, van Bijlage I behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit (sportscholen, sporthallen en andere inrichtingen, niet zijnde sportterreinen, waar een of meer voorzieningen en installaties aanwezig zijn voor het beoefenen van sport). Het bestreden besluit ontbeert dan ook een deugdelijke motivering en is in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
De beroepsgrond treft doel.
2.4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover dit betrekking heeft op artikel 18.14 van de Wet milieubeheer. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. In dat kader merkt de Afdeling nog op dat op 1 januari 2008 het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer in werking is getreden. Ingevolge artikel 6.43 van dat Besluit is het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer met die inwerkingtreding ingetrokken. Bij het opnieuw beslissen op het verzoek van 18 juni 2007 van [appellant] dient het college van dit gegeven uit te gaan.
2.5. Het college zal op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van 15 oktober 2007, kenmerk SB2007-18243, voor zover dit betrekking heeft op het afwijzen van het verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen ingevolge artikel 18.14 van de Wet milieubeheer;
III. draagt het college op binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op het verzoek van [appellant] van 18 juni 2007 om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen ingevolge artikel 18.14 van de Wet milieubeheer met betrekking tot de basisschool gelegen aan de Paulus Buijsstraat 51 te Den Haag;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Den Haag aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de gemeente Den Haag aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2008
375-209.