ECLI:NL:RVS:2008:BD0796

Raad van State

Datum uitspraak
29 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704581/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • J.H.B. van der Meer
  • D. Roemers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bekostigingsplafond voortgezet onderwijs door gemeenteraad Wierden

In de openbare vergadering van 6 december 2005 heeft de gemeenteraad van Wierden besloten om het bekostigingsplafond voor het voortgezet onderwijs voor het jaar 2006 op nul vast te stellen. Dit besluit leidde tot de afwijzing van een aanvraag van de Stichting Evangelisch Bijbelgetrouw Voortgezet Onderwijs voor huisvestingsvoorzieningen. Het college van burgemeester en wethouders van Wierden verklaarde het bezwaar van de stichting tegen deze afwijzing ongegrond. De rechtbank Almelo oordeelde echter op 24 mei 2007 dat het besluit van het college vernietigd moest worden en dat er een nieuw besluit genomen moest worden. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 12 februari 2008 werd de zaak behandeld. Het college voerde aan dat de rechtbank had miskend dat het plafondbesluit een algemeen verbindend voorschrift is waartegen geen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college bevoegd was om het plafondbesluit vast te stellen, aangezien dit na de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden was gedaan. De Afdeling concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het plafondbesluit niet in stand kon blijven.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep van het college gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de stichting ongegrond. De beslissing werd genomen in naam der Koningin, waarbij de Afdeling de rechtsgeldigheid van het plafondbesluit bevestigde en de stichting niet in het gelijk stelde.

Uitspraak

200704581/1.
Datum uitspraak: 29 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Wierden,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/892 van de rechtbank Almelo van 24 mei 2007 in het geding tussen:
de stichting Stichting Evangelisch Bijbelgetrouw Voortgezet Onderwijs,
en
het college van burgemeester en wethouders van Wierden.
1. Procesverloop
In de openbare vergadering van 6 december 2005 heeft de raad der gemeente Wierden (hierna: de gemeenteraad) besloten het bekostigingsplafond voor het voortgezet onderwijs voor het jaar 2006 op nul vast te stellen en een aanvraag van de Stichting Evangelisch Bijbelgetrouw Voortgezet Onderwijs (hierna: de stichting) voor huisvestingsvoorzieningen voor dat jaar af te wijzen.
Bij besluit van 29 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wierden (hierna: het college) het daartegen door de stichting gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 mei 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door de stichting ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 juli 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 augustus 2007.
De stichting heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, samen met zaak nr.
200704577/1, ter zitting behandeld op 12 februari 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. F.J. van der Vaart, advocaat te Enschede, vergezeld door [gemachtigde], en de stichting, vertegenwoordigd door mr. J.A. Keijser, advocaat te Voorburg, vergezeld door [directeur] van de stichting, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling gaat bij de beoordeling uit van de hierna volgende artikelen.
2.1.1. Ingevolge artikel 76b, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: de WVO), voor zover thans van belang, dragen burgemeester en wethouders ten behoeve van de gemeentelijke en van de andere dan gemeentelijke scholen zorg voor de voorzieningen in de huisvesting op het grondgebied van de gemeente.
Ingevolge artikel 76c, eerste lid, worden voor de toepassing van dit hoofdstuk, voor zover thans van belang, onder voorzieningen in de huisvesting begrepen:
a. voor blijvend onderscheidenlijk voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, bestaande uit:
1°. nieuwbouw, een bestaand gebouw of een gedeelte daarvan, verplaatsing van een bestaand gebouw of van een gedeelte daarvan, terreinen, alsmede eerste aanschaf van onderwijsleerpakketten en meubilair,
2°. uitbreiding van de onder 1° bedoelde voorzieningen, en
3°. medegebruik van een ruimte die geschikt is voor het onderwijs.
Ingevolge artikel 76d, eerste lid, aanhef en onder e, stellen burgemeester en wethouders jaarlijks ten behoeve van het eerstvolgende jaar voor een door hem te bepalen tijdstip een bekostigingsplafond vast voor de bekostiging van de voorzieningen in de huisvesting voor scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs.
Ingevolge het tweede lid wordt het bekostigingsplafond zodanig vastgesteld dat redelijkerwijs kan worden voorzien in de huisvesting van de in het eerste lid bedoelde scholen op het grondgebied van de gemeente.
Ingevolge artikel 76f, eerste lid, stellen burgemeester en wethouders, na overleg met de bevoegde gezagsorganen van de andere dan gemeentelijke scholen op het grondgebied van de gemeente, jaarlijks ten behoeve van het onderwijs op het grondgebied van de gemeente voor een door hen te bepalen tijdstip een programma als bedoeld in het tweede lid vast. Het programma heeft betrekking op scholen als bedoeld in artikel 76d, eerste lid, onderdelen a tot en met e.
Ingevolge artikel 76g, voor zover thans van belang, stelt de gemeenteraad gelijktijdig met het programma, bedoeld in artikel 76f, een overzicht vast van die voorzieningen die zijn aangevraagd dan wel nodig zijn, die niet op het programma zijn opgenomen. Daarbij wordt aangegeven waarom de desbetreffende voorzieningen niet zijn opgenomen.
Ingevolge artikel 76k, eerste lid, aanhef en onder e, wordt een voorziening in de huisvesting slechts geweigerd, indien het bekostigingsplafond, bedoeld in artikel 76d, niet toereikend is voor de te verstrekken voorzieningen voor scholen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met e, van dat artikel.
Ingevolge artikel XVII van de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden, voor zover thans van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het vaststellen van een bekostigingsplafond en het programma van huisvestingsvoorzieningen.
Ingevolge artikel LXXIII, vierde lid, van de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden wordt het bezwaar of beroep ter zake van beslissingen die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet zijn genomen, ten aanzien waarvan na dat tijdstip een ander bestuursorgaan bevoegd is, door dat andere bestuursorgaan behandeld.
2.2. Nu het besluit op bezwaar door het college na de datum van inwerkingtreding van Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden op 8 maart 2006 is genomen, was het college daartoe bevoegd.
2.3. Aan de handhaving van het besluit om het onderdeel van het bekostigingsplafond voor het voortgezet onderwijs voor het jaar 2006 op nul vast te stellen (hierna: het plafondbesluit), heeft het college ten grondslag gelegd, voor zover thans van belang, dat binnen de begroting voor dat jaar en de meerjarenbegroting geen ruimte bestaat voor de bouw van een nieuwe school en dat geen bekostiging door het rijk plaatsvindt.
2.4. In hoger beroep betoogt het college dat de rechtbank heeft miskend dat het plafondbesluit een algemeen verbindend voorschrift behelst waartegen geen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend en dat de stichting slechts bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag om huisvestingsvoorzieningen voor het jaar 2006 (hierna: het voorzieningenbesluit) en niet tegen het plafondbesluit heeft gemaakt.
2.4.1. Gelet op de overwegingen in de gevoegde zaak nr.
200704577/1, die in dit geval van overeenkomstige toepassing zijn, bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de beslissing tot het vaststellen van het bekostigingsplafond voor het voortgezet onderwijs voor het jaar 2006 op nul geen besluit behelst en de stichting daartegen geen bezwaar heeft gemaakt.
Het betoog faalt.
2.5. Voorts betoogt het college, voor zover thans van belang, dat de rechtbank ten onrechte met verwijzing naar de overwegingen van de uitspraak van de rechtbank van 24 mei 2007 in zaak nr. 05/1026 heeft overwogen dat het plafondbesluit niet in stand kan blijven.
2.5.1. Bij uitspraak van heden in de gevoegde zaak heeft de Afdeling, voor zover thans van belang, het door het college tegen genoemde uitspraak van 24 mei 2007 ingestelde hoger beroep gegrond verklaard en die uitspraak vernietigd. Gelet op de overwegingen in de gevoegde zaak bestaat geen grond voor het oordeel dat het college ten onrechte het door de gemeenteraad genomen plafondbesluit bij het besluit op bezwaar heeft gehandhaafd.
Het betoog slaagt.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 29 juni 2006 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.6.1. Gelet op artikel 76k, eerste lid, aanhef en onder e, van de WVO bestaat geen grond voor het oordeel dat het college de bij het primaire besluit door de gemeenteraad gegeven weigering van de door de stichting ingediende aanvraag voor huisvestingsvoorzieningen ten onrechte onder verwijzing naar het plafondbesluit heeft gehandhaafd.
2.6.2. Aangezien de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden geen aanleiding geven voor een ander oordeel, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 29 juni 2006 alsnog ongegrond verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 24 mei 2007 in zaak nr. 06/892;
III. verklaart het door de Stichting Evangelisch Bijbelgetrouw Voortgezet Onderwijs bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2008
452.