200801130/1 en 200801130/2.
Datum uitspraak: 29 april 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellanten], allen [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
Bij besluit van 20 december 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Bronckhorst (hierna: de raad) bij besluit van 24 mei 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 2005, Handwijzersdijk".
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 februari 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 februari 2008 hebben [appellanten] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 april 2008, waar appellanten, in de persoon van [gemachtigden], alsmede het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Jolink, ambtenaar in dienst van de gemeente, alsmede [partij], bijgestaan door G.J.M Takkenkamp, als partijen gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Raad van State in samenhang bezien met artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. [appellanten] voeren aan dat het college en de raad niet zijn ingegaan op het argument dat als gevolg van het bij het plan voorziene bungalowpark de recreatieve druk te veel zal toenemen. Verder stellen zij zich op het standpunt dat hun bezwaren door het college en de raad niet serieus zijn genomen.
Het college is in het bestreden besluit op de ingebrachte bedenkingen en de raad in het besluit tot vaststelling van het plan op de naar voren gebrachte zienswijzen ingegaan. Dat daarbij niet op ieder argument ter ondersteuning van een bedenking of zienswijze afzonderlijk is ingegaan - wat daarvan ook zij - is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit dan wel het besluit tot vaststelling van het plan niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bedenkingen of zienswijzen niet in de overwegingen zijn betrokken.
2.4. [appellanten] stellen zich op het standpunt dat het bungalowpark niet past in het agrarisch buitengebied.
Het plangebied ligt in het buitengebied van Bronckhorst op ongeveer 3 kilometer afstand van Hengelo. Niet gebleken is dat het Streekplan Gelderland 2005 of het gemeentelijke beleid aangaande recreatie zich verzetten tegen een bungalowpark ter plaatse. Het college heeft in zoverre in redelijkheid kunnen instemmen met het bij het plan voorziene bungalowpark.
2.5. [appellanten] betwijfelen of het bungalowpark niet in de weg staat aan de uitbreidingsmogelijkheden voor de veehouderij aan de [locatie 1].
Het veebestand van de veehouderij aan de [locatie 1] bestaat blijkens de plantoelichting uit 11 melkkoeien, 9 stuks vrouwelijk jongvee en 7 legkippen. Mede om de ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderij niet onevenredig aan te tasten, is bij de vaststelling van het plan een afstand van 50 meter in acht genomen tussen de veehouderij en de recreatiewoningen op het bungalowpark. Hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat deze afstand in dit verband niet toereikend kan worden geacht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat op minder dan 50 meter afstand van de veehouderij reeds één of meerdere voor geurhinder gevoelige objecten aanwezig zijn die de uitbreidingsmogelijkheden voor de veehouderij beperken.
2.6. [appellanten] voeren aan dat de Handwijzersdijk niet geschikt is voor de afwikkeling van het autoverkeer afkomstig van onder andere het bungalowpark. Zij vrezen dat dit autoverkeer zal kiezen voor een route langs hun woningen dan wel zal parkeren op de Handwijzersdijk dan wel de Roessinkdrijfdijk.
De voorzitter stelt voorop dat aan het thans ter beoordeling staande plan niet het autoverkeer van de camping "Kom-es-an" die niet bij het plan is voorzien, maar uitsluitend het autoverkeer dat samenhangt met het bungalowpark kan worden toegerekend.
Uit de planvoorschriften volgt dat het bungalowpark zal worden ontsloten door een weg op het bungalowpark die aansluit op de Handwijzersdijk ter hoogte van de op de plankaart aangeven aanduiding "aansluitingspunt ontsluitingsweg". De Handwijzersdijk is blijkens de stukken een weg van ondergeschikte aard met een breedte van enkele meters. De dichtst bij de Handwijzersdijk gelegen doorgaande weg is de Ruurloseweg. Gezien het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het autoverkeer van en naar het bungalowpark in hoofdzaak zal kiezen voor de route die loopt via de Ruurloseweg en de Handwijzersdijk. Deze route loopt blijkens de stukken niet langs de woningen van [appellanten] aan de [locatie 2] en [locatie 3].
Het plan voorziet in de realisering van maximaal 26 recreatie-woningen op het recreatiepark. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bungalowpark slechts een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen op de Handwijzersdijk met zich zal brengen. Dat de Handwijzersdijk niet berekend is op deze beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen hebben [appellanten] niet aannemelijk gemaakt. Evenmin hebben zij aannemelijk gemaakt dat auto's van het bungalowpark zullen parkeren op de Handwijzersdijk dan wel de Roessinkdrijfdijk. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het plan voorziet in de aanleg van maximaal 40 parkeerplaatsen op het terrein van het bungalowpark ten behoeve van recreanten en bezoekers.
2.7. [appellanten] stellen zich op het standpunt dat de landschappelijke inpassing van het bungalowpark onvoldoende is gewaarborgd.
Het plangebied wordt aan de westkant begrensd door bospercelen. Ten noorden van het plangebied ligt 't Siepegat, een waterplas. Mede ten behoeve van de landschappelijke inpassing voorziet het plan in de aanleg van een bosstrook aan de zuid- en oostzijde van het plangebied waardoor het bungalowpark vanaf de Handwijzersdijk en de Roessinkdrijfdijk grotendeels aan het zicht wordt onttrokken. De voorzitter ziet geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bungalowpark aldus op een toereikende wijze landschappelijk wordt ingepast.
Voor zover [appellanten] hebben aangevoerd dat in het plan ten onrechte geen afdwingbare verplichtingen zijn neergelegd terzake van de aanleg van een hekwerk en een bos, overweegt de voorzitter dat
- daargelaten de vraag of de Wet op de Ruimtelijke Ordening de ruimte biedt om gebodsbepalingen in een plan op te nemen - appellanten de noodzaak daartoe niet aannemelijk hebben gemaakt.
2.8. Voor zover [appellanten] vrezen dat de recreatiewoningen voor permanente bewoning zullen worden gebruikt overweegt de voorzitter dat uit artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften volgt dat als strijdig gebruik met het plan in ieder geval wordt aangemerkt het gebruik van de recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning. De vraag of dit gebruiksverbod in de praktijk zal worden nageleefd staat in de onderhavige procedure niet ter beoordeling.
2.9. Ten aanzien van een aantal aspecten hebben [appellanten] zich in hun beroepschrift beperkt tot verwijzing naar eerder ingediende stukken waaronder de bedenkingen. In het bestreden besluit is op deze bedenkingen ingegaan. [appellanten] hebben geen redenen aangevoerd, waarom de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen in het bestreden besluit onjuist is. Ook voor het overige is niet gebleken dat die weerlegging in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.10. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.11. Nu het beroep ongegrond is, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening af te wijzen.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hennekens w.g. Jansen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2008