Datum uitspraak: 28 april 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Groesbeek,
Bij besluit van 26 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groesbeek (hierna: het college) aan [verzoeker] een last onder dwangsom opgelegd vanwege het zonder een krachtens de Wet milieubeheer vereiste milieuvergunning in werking hebben van een legkippenhouderij aan de [locatie] te [plaats].
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 april 2008, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 april 2008, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.P.G. Wintjes, ing. M. Pijnenburg en ing. S.E. Peperzak, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting de Werkgroep Milieubeheer Groesbeek, [partij 2] en [partij 3], vertegenwoordigd door J.F.M. van der Vegt, en de Vereniging van Eigenaren Villapark De Zeven Heuvelen en anderen, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, als partijen gehoord.
2.1. Vast staat dat de legkippenhouderij ten tijde van het nemen van het besluit van 26 maart 2008 in werking was zonder dat er een krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning gold. Gelet hierop werd gehandeld in strijd met artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, zodat het college ter zake bevoegd was tot handhavend optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.2. [verzoeker] voert aan dat er concreet uitzicht op legalisatie bestaat, zodat het college van het treffen van handhavingsmaatregelen had moeten afzien.
2.2.1. Ter zitting is gebleken dat na het nemen van het besluit van 26 maart 2008 door [verzoeker] een aanvraag om vergunning bij het college is ingediend. Deze aanvraag ziet evenwel niet op de inrichting zoals die in werking was ten tijde van het nemen van het besluit van 26 maart 2008. Voorts heeft het college zich ter zitting gemotiveerd op het standpunt gesteld dat ten behoeve van deze aanvraag een milieu-effectrapportage dient te worden opgesteld. Onder deze omstandigheden kan niet worden staande gehouden dat concreet uitzicht bestaat op legalisatie.
2.3. [verzoeker] voert aan dat de hoogte van de dwangsom disproportioneel is. Hij stelt dat de nettowinst die volgens het college met het drijven van de inrichting behaald zou kunnen worden, hoger is dan de nettowinst die de afgelopen jaren feitelijk is behaald.
2.3.1. De dwangsom is vastgesteld op € 35.000,00 per week dat de inrichting in strijd met artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer in werking is. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd bedraagt € 600.000,00.
2.3.2. Het college heeft bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom gebruik gemaakt van een onderzoek van de Animal Sciences Group van Wageningen UR, "Kwantitatieve Informatie voor Veehouderij", dat jaarlijks wordt gepubliceerd en waarin informatie over de rentabiliteit van pluimveehouderijen wordt verstrekt. Op basis van deze gegevens heeft het college de gemiddelde nettowinst van de inrichting berekend en op grond van die berekening een dwangsom vastgesteld die volgens hem een voldoende prikkel vormt om de overtreding te beëindigen.
2.3.3. De voorzitter ziet in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het college voornoemd onderzoek niet als uitgangspunt kon nemen voor het bepalen van de hoogte van de dwangsom. Ook overigens bestaat geen grond voor het oordeel dat het vastgestelde bedrag niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsom.
2.4. [verzoeker] stelt dat de termijn waarbinnen de overtreding moet worden beëindigd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd (hierna: de begunstigingstermijn) te kort is. Hij stelt dat het in verband met de beperkte capaciteit bij kippenslachterijen ongeveer 4 maanden zal duren voordat alle leghennen kunnen zijn afgevoerd naar een slachterij.
2.4.1. De begunstigingstermijn loopt op 1 mei 2008 af. Ter zitting is gebleken dat het college deze termijn heeft gebaseerd op de veronderstelling dat de binnen de inrichting aanwezige leghennen binnen 48 uur getransporteerd kunnen worden. Het college heeft, zo bleek ter zitting, echter niet onderzocht of binnen die termijn de leghennen ook daadwerkelijk afgevoerd kunnen worden naar een slachterij.
2.4.2. De voorzitter acht, gezien het grote aantal leghennen dat in dit geval moet worden afgevoerd, de stelling van [verzoeker] inzake de termijn waarbinnen de leghennen naar een slachterij kunnen worden afgevoerd niet onaannemelijk.
2.5. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding ten aanzien van de gestelde begunstigingstermijn de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groesbeek van 26 maart 2008, kenmerk 20080944, voor zover het de begunstigingstermijn betreft;
II. treft de voorlopige voorziening dat bij het niet voldoen aan de bij het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groesbeek van 26 maart 2008 aan [verzoeker] opgelegde last, dwangsommen worden verbeurd met ingang van 1 september 2008;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Groesbeek tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Groesbeek aan [verzoeker] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Groesbeek aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2008