Datum uitspraak: 28 april 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
Bij besluit van 15 februari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) de door [verzoeker] ingediende aanvraag om een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor een varkenshouderij aan de [locatie] te [plaats] buiten behandeling gelaten.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij het college ingekomen op 26 maart 2008, bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 23 april 2008, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door ing. W.A.J.M. Michels en ing. H. Buining, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2.1. Bij besluit van 26 januari 1995 is voor deze inrichting een revisievergunning verleend voor het houden van 5.040 vleesvarkens. Bij besluit van 1 juli 1997 is een op deze revisievergunning gebaseerde veranderingsvergunning verleend voor onder meer een uitbreiding van het aantal vleesvarkens van 5.040 naar 6.048. De Afdeling heeft bij uitspraak van 30 oktober 1998, nr. E03.65.0503 het besluit van 26 januari 1995 vernietigd. Bij besluit van 30 maart 1999 is opnieuw een revisievergunning verleend voor het houden van 5.040 vleesvarkens.
2.2. Ingevolge artikel 8.4, derde lid, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag bij de verlening van een revisievergunning de rechten die de vergunninghouder aan de eerder verleende vergunningen ontleende, niet wijzigen anders dan mogelijk zou zijn met toepassing van afdeling 8.1.2 van de wet.
In categorie 14 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (hierna: het Besluit mer) is als activiteit waarvoor bij de voorbereiding van een besluit het maken van een milieueffectrapport verplicht is, onder meer aangewezen: de oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting voor het fokken, mesten of houden van varkens in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een inrichting met meer dan 3.000 plaatsen voor mestvarkens.
2.3. Het college heeft de vergunningaanvraag op grond van artikel 7.28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer buiten behandeling gelaten, omdat daarbij geen milieueffectrapport is overgelegd. Het college stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] op grond van de onderliggende vergunning over bestaande rechten als bedoeld in artikel 8.4, derde lid, van de Wet milieubeheer beschikt voor het houden van 5.040 mestvarkens. Volgens het college is het opstellen van een milieueffectrapport verplicht, omdat de aanvraagde vergunning betrekking heeft op het houden van onder meer 8.946 vleesvarkens, waardoor de inrichting ten opzichte van de vigerende vergunning wordt uitgebreid met meer dan 3.000 vleesvarkens.
2.4. [verzoeker] betoogt dat het college de aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gelaten, aangezien de drempelwaarde waarboven het verplicht is om een milieueffectrapport op te stellen met de gevraagde vergunning niet wordt overschreden. Hiertoe voert hij aan dat het college er ten onrechte van uit is gegaan dat de veranderingsvergunning van 1 juli 1997 is vervallen. Volgens hem moet de revisievergunning van 30 maart 1999 als reparatiebesluit worden aangemerkt van de vernietigde revisievergunning van 26 januari 1995, nu deze revisievergunningen op dezelfde aanvraag zijn gebaseerd. Hij stelt dat het ontbreken van een connexe revisievergunning slechts een tijdelijke leemte was die door het reparatiebesluit is hersteld, zodat hij op grond van de onderliggende vergunningen beschikt over bestaande rechten voor het houden van 6.048 vleesvarkens.
2.5. De aan de veranderingsvergunning van 1 juli 1997 ten grondslag liggende revisievergunning van 26 januari 1995 is vernietigd. Daarmee is de grondslag voor de veranderingsvergunning vervallen. Deze grondslag kan naar het voorlopig oordeel van de Voorzitter niet herleven doordat na deze vernietiging op basis van dezelfde aanvraag opnieuw een revisievergunning is verleend voor het houden van hetzelfde aantal dieren. Gelet hierop heeft het college terecht geoordeeld dat de veranderingsvergunning is vervallen en aan de onderliggende vergunning slechts rechten kunnen worden ontleend voor het houden van 5.040 vleesvarkens.
Nu met de aangevraagde uitbreiding het aantal te houden mestvarkens toeneemt met 3.906 vleesvarkens wordt de drempelwaarde van 3.000 mestvarkens, zoals opgenomen in categorie 14 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit mer, overschreden. Het college heeft de aanvraag dan ook terecht buiten behandeling gelaten.
2.6. Gelet hierop wordt het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2008