Datum uitspraak: 28 april 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoekers sub 1], beiden wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
3. de vereniging Vereniging van Eigenaars Stationsplein-Emmastraat Breda, gevestigd te Breda,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
Bij besluit van 18 december 2007, no. 1303202/1358065, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Breda (hierna: de raad) bij besluit van 10 mei 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Stationskwartier".
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2008, [verzoeker sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 februari 2008, de vereniging Vereniging van Eigenaars Stationsplein-Emmastraat Breda bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2008, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoekers sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2008, hebben [verzoeker sub 2] en anderen, de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft de vereniging Vereniging van Eigenaars Stationsplein-Emmastraat Breda de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 10 april 2008, waar [verzoekers sub 1], vertegenwoordigd door I. Steverink, de Vereniging van Eigenaars Stationsplein-Emmastraat Breda, vertegenwoordigd door I. Steverink, en [verzoeker sub 2], in persoon, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord de gemeenteraad van Breda, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van de Velden, advocaat te Breda.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van het NS-station en de directe omgeving daarvan mogelijk.
2.3. [verzoekers sub 1] hebben geen zienswijze naar voren gebracht over het ontwerp-bestemmingsplan en geen bedenkingen ingebracht tegen het vastgestelde bestemmingsplan. Uit hun beroepschrift kan worden afgeleid dat zij na het eindigen van de termijn voor het inbrengen van bedenkingen eigenaar zijn geworden van hun woning. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2008,
200701692/1, bestaat bij de voorzitter de verwachting dat de Afdeling in de bodemzaak zal oordelen dat het niet naar voren brengen van een zienswijze, en het niet inbrengen van bedenkingen, in dit geval verschoonbaar wordt geacht. De voorzitter ziet derhalve geen belemmeringen voor een beoordeling van hun verzoek.
2.4. Het verzoek van [verzoeker sub 2] en anderen houdt verband met het besluit omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan "Stationskwartier". Gelet hierop kan hetgeen in het verzoekschrift is gesteld over reeds verleende bouwvergunningen in deze procedure niet aan de orde komen.
2.5. [verzoeker sub 2] en anderen, de Vereniging van Eigenaars Emmastraat-Stationsplein, en [verzoekers sub 1] hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen teneinde te voorkomen dat bouwvergunningen worden verleend, alvorens een uitspraak in de bodemzaak zal zijn gedaan. Daartoe voeren zij - samengevat weergegeven - aan, dat uitvoering van het bestemmingsplan hun woon- en leefklimaat ernstig zal aantasten.
2.5.1. Uit de plantoelichting blijkt, en ter zitting is bevestigd, dat voor nagenoeg het gehele plangebied thans geen bestemmingsplan geldt.
De voorzitter stelt vast dat [verzoeker sub 2] en anderen, de Vereniging van Eigenaars Emmastraat-Stationsplein, en [verzoekers sub 1], gelet op die omstandigheid, niet zijn gebaat bij schorsing van het bestreden besluit. Door schorsing blijft de situatie gehandhaafd dat voor de desbetreffende gronden geen bestemmingsplan geldt. Ten aanzien van een in te dienen bouwaanvraag doet de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder c, van de Woningwet, zich derhalve dan niet voor, zodat in beginsel een aanhoudingsplicht ontstaat. Burgemeester en wethouders kunnen in een voorkomend geval echter ingevolge het bepaalde in artikel 50, vierde lid, van de Woningwet, deze aanhoudingsplicht doorbreken voor een bouwplan dat in overeenstemming is met het door de eventuele schorsing nog niet in werking getreden bestemmingsplan "Stationskwartier". Schorsing van het bestreden besluit kan dan ook niet leiden tot de door verzoekers gewenste aanhouding. Voor het treffen van een voorlopig voorziening bestaat derhalve geen aanleiding.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van Staat.
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2008