Datum uitspraak: 9 mei 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de vereniging Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee, gevestigd te Harlingen, en anderen,
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Bij besluit van 22 februari 2008 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NUON Power Projects 1 B.V. (hierna: NUON) vergunning verleend op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998), voor de bouw, het in werking hebben en in werking houden en het uitvoeren van regulier onderhoud van een multi-fuelcentrale in de Eemshaven.
Tegen dit besluit hebben de vereniging Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee en anderen (hierna: de Waddenvereniging en anderen) bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 april 2008, hebben de Waddenvereniging en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 april 2008, waar de Waddenvereniging, vertegenwoordigd door mr. J. Veltman, advocaat te Groningen, drs. M. van der Valk en drs. K.L. Krijgsveld, adviseurs, en [projectleider], en de minister, vertegenwoordigd door mr. ing. H.D. Strookman, drs. ing. B. Schoon en drs. O. Bitter, ambtenaren in dienst van het ministerie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord NUON, vertegenwoordigd door prof. mr. N.S.J. Koeman en mr. M.M. Kaajan, advocaten te Amsterdam, ir. J.T.W. Pastoors, werkzaam bij NUON, en drs. D.R. Zuidema, deskundige.
2.1. De vergunning heeft betrekking op de bouw, het in werking brengen en in werking houden en het uitvoeren van regulier onderhoud van een multi-fuelcentrale voor de opwekking van elektriciteit aan de Eemshaven, gemeente Eemsmond. De locatie waar de centrale is voorzien, ligt in de onmiddellijke nabijheid van de Waddenzee.
2.2. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998, voor zover hier van belang, is het verboden om zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorwaarden of beperkingen, van gedeputeerde staten of, ten aanzien van projecten of andere handelingen als bedoeld in het derde lid, van de minister, projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.
Ingevolge het derde lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur projecten of andere handelingen of categorieën van gebieden worden aangewezen waarvoor een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend door de minister.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onderdeel a, van het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Besluit vergunningen), zijn, voor zover hier van belang, als projecten of andere handelingen als bedoeld in artikel 19d, derde lid, van de Nbw 1998 aangewezen activiteiten die een op grond van artikel 10a, eerste lid, van die wet aangewezen gebied betreffen dat gelegen is in het betwiste gebied waarop het Eems-Dollardverdrag van toepassing is.
Ingevolge artikel V, eerste lid, van de wet van 20 januari 2005 tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in verband met Europeesrechtelijke verplichtingen gelden de besluiten van de minister houdende de aanwijzing van gebieden ter uitvoering van de Vogelrichtlijn als besluiten als bedoeld in artikel 10a van de Nbw 1998.
2.3. Bij besluit van 8 november 1991 is de Waddenzee, waaronder de gebieden die behoren tot het staatsnatuurmonument en beschermd natuurmonument Noord-Friesland Buitendijks en de staatsnatuurmonumenten Waddenzee I en II, aangewezen als speciale beschermingszone als bedoeld in artikel 4 van de Vogelrichtlijn. Voorts is het gebied op 7 december 2004 door de Europese Commissie op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio geplaatst.
2.4. De voorzitter overweegt het volgende. Blijkens de parlementaire geschiedenis is decentralisatie van de bevoegdheid tot verlening van vergunningen een van de uitgangspunten van de Nbw 1998. Uitvloeisel daarvan is de in artikel 19d van die wet neergelegde hoofdregel dat het college van gedeputeerde staten van de provincie waarin het betrokken gebied geheel of grotendeels is gelegen bevoegd is tot vergunningverlening. Uit de nota van toelichting bij het Besluit vergunningen blijkt dat de uitzondering van artikel 3, aanhef en onder a, van dat besluit is opgenomen omdat ten aanzien van het betwiste gebied met Duitsland eenduidige afspraken moeten worden gemaakt over het beheer en het gebruik ervan. Naar het oordeel van de voorzitter is voor het bereiken van deze doelstelling niet vereist dat de bevoegdheid van de minister zich zou uitstrekken tot projecten of andere handelingen voor zover de gevolgen daarvan zich voordoen buiten het betwiste gebied. Voorts is in artikel 3, aanhef en onderdeel a, van het Besluit vergunningen, anders dan in onderdeel b van dat artikel, geen sprake van activiteiten die "geheel of gedeeltelijk" een beschermd natuurmonument of een op grond van artikel 10a, eerste lid, van de Nbw 1998 aangewezen gebied betreffen, en vermeldt de nota van toelichting met betrekking tot artikel 3, onderdeel a, van het Besluit vergunningen dat de minister het bevoegd gezag is "voor zover het gaat om betwist gebied".
Nu het hier een uitzondering betreft op de hoofdregel dat het college van gedeputeerde staten bevoegd is tot vergunningverlening en het doel waartoe de bevoegdheid in dit geval aan de minister is toegekend geen aanleiding geeft een ruimere bevoegdheid aan te nemen, is de voorzitter voorshands van oordeel dat artikel 3, aanhef en onderdeel a, van het Besluit vergunningen met zich brengt dat de bevoegdheid tot verlening van vergunningen op grond van artikel 19d slechts berust bij de minister voor zover de gevolgen van het project of de andere handeling waarvoor de vergunning wordt gevraagd zich kunnen voordoen in het betwiste gebied.
2.5. Het voorgaande brengt met zich dat de bevoegdheid tot vergunningverlening van de minister geen betrekking heeft op de bouw en het in werking zijn van de multi-fuelcentrale voor zover de gevolgen daarvan zich uitstrekken tot het deel van het Natura 2000-gebied Waddenzee dat niet is gelegen in het betwiste gebied. In zoverre is de vergunning derhalve onbevoegd verleend. Gelet daarop bestaat aanleiding het besluit tot vergunningverlening in zoverre op hierna te melden wijze te schorsen.
2.5.1. Aangezien niet is uitgesloten dat de bouw en het in werking zijn van de multi-fuelcentrale ook negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuurlijke kenmerken van het buiten het betwiste gebied gelegen deel van de Waddenzee, zullen de activiteiten waarop de door de minister verleende vergunning ziet eerst kunnen plaatsvinden als daarvoor, ook voor zover zij gevolgen kunnen hebben voor het buiten het betwiste gebied gelegen deel van de Waddenzee, vergunning zal zijn verleend door het daartoe in dit geval bevoegde gezag. Dit betekent dat NUON thans geen belang heeft bij het van kracht blijven van de verleende vergunning in afwachting van het besluit op het door de Waddenvereniging en anderen ingediende bezwaarschrift, zodat aanleiding bestaat het besluit tot verlening van de vergunning ook in zoverre te schorsen.
2.6. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 22 februari 2008, kenmerk DRZ/08/933/BB/SM, tot en met zes weken na de op de voorgeschreven wijze gedane bekendmaking van de beslissing op de daartegen ingediende bezwaarschriften, met dien verstande dat, wanneer binnen die termijn de voorzitter is benaderd met een verzoek om voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat de voorzitter op dat verzoek heeft beslist;
II. veroordeelt de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tot vergoeding van bij de vereniging Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 704,54 (zegge: zevenhonderdvier euro en vierenvijftig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) aan de vereniging Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee en anderen onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de Staat (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) aan de vereniging Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2008