ECLI:NL:RVS:2008:BD2096

Raad van State

Datum uitspraak
16 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802032/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • E.D.A.M. Zegveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving bij melkrundveehouderij

Op 12 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Emmen een verzoek van de verzoekers om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot een melkrundveehouderij afgewezen. De verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en op 21 maart 2008 een verzoek ingediend bij de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek werd behandeld op 23 april 2008, waarbij de verzoekers, bijgestaan door hun advocaat, en het college vertegenwoordigd door een ambtenaar aanwezig waren. Ook de vergunninghouder was vertegenwoordigd door een advocaat.

De verzoekers stelden dat het college ten onrechte het verzoek om handhaving had afgewezen, omdat volgens hen enkele voorschriften van het Besluit landbouw milieubeheer werden overtreden. Ze wezen op de locatie van de sleufsilo, die zich op minder dan 5 meter van het oppervlaktewater bevond, en op wateroverlast door het dichtmaken van een sloot die als afwatering fungeerde.

Tijdens de zitting bleek dat er onduidelijkheid bestond over welke sloten als oppervlaktewater moesten worden aangemerkt, wat het moeilijk maakte om te bepalen of de voorschriften werden overtreden. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak concludeerde dat er nader onderzoek nodig was en dat de bezwaarprocedure aandacht moest besteden aan de afwatering op het perceel van de vergunninghouder. Gezien de toezegging van het college om de bezwaarprocedure te bespoedigen, werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De voorzitter, mr. K. Brink, heeft het verzoek afgewezen, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 16 mei 2008.

Uitspraak

200802032/2.
Datum uitspraak: 16 mei 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Emmen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2008 heeft het college een verzoek van [verzoekers] om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot een melkrundveehouderij aan de [locatie] te [plaats] afgewezen.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2008, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 april 2008, waar [verzoekers], in persoon en bijgestaan door mr. drs. J.A. van 't Slot, en het college, vertegenwoordigd door J.H. Mulder, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. J. Boter.
2. Overwegingen
2.1. [verzoekers] voeren aan dat het college het verzoek om handhaving ten onrechte heeft afgewezen, aangezien volgens hen enkele voorschriften behorend bij het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: het Besluit landbouw) worden overtreden. Hiertoe voeren zij aan dat de sleufsilo op een afstand van minder dan 5 meter van het oppervlaktewater is gesitueerd. Verder stellen zij dat zij wateroverlast ondervinden omdat een sloot die als afwatering functioneerde ten onrechte is dichtgemaakt.
2.2. Ter zitting is gebleken dat onvoldoende duidelijk is welke sloten als oppervlaktewater moeten worden aangemerkt. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of onder meer voorschrift 2.4.1 van bijlage B behorend bij Besluit landbouw - waarin is bepaald dat de opslag van vaste mest, veevoeder in de open lucht, gebruikt substraatmateriaal, afgedragen gewas en bloembollenafval plaatsvindt op ten minste 5 meter vanaf de insteek van het oppervlaktewater - wordt overtreden. De afstand tot de betrokken sloot bedraagt, naar ter zitting is gebleken, ongeveer 4,5 meter. De beantwoording van de vraag of dit voorschrift is overtreden, behoeft nader onderzoek naar de feiten waarvoor de onderhavige procedure zich niet leent. Verder kan in de bezwaarprocedure aandacht worden besteed aan de afwatering op het perceel van de [vergunninghouder] nu de afscheidingssloot tussen het perceel van de [vergunninghouder] en het perceel van [verzoekers] is dichtgemaakt.
In afwachting van voornoemd nader onderzoek naar de feiten in de bezwaarprocedure ziet de voorzitter, de betrokken belangen afwegende en in aanmerking genomen dat het college ter zitting heeft toegezegd dat de bezwaarprocedure zal worden bespoedigd, geen reden om aan te nemen dat de eventuele hinder die [verzoekers] van de mogelijke overtreding zullen ondervinden van dien aard is dat hierin aanleiding moet worden gevonden voor het treffen van een voorlopige voorziening in dit stadium van de procedure.
2.3. Gelet hierop wordt het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Zegveld
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2008
43-517.