Datum uitspraak: 28 mei 2008.
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/5027 van de rechtbank Arnhem van 30 augustus 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
Bij besluit van 14 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (hierna: het college) [appellant] (met zijn gezin) ambtshalve per die datum uitgeschreven naar adres onbekend.
Bij besluit van 27 september 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 augustus 2007, verzonden op 28 september 2007, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 september 2006 vernietigd en het bezwaar tegen het besluit van 15 (lees: 14) november 2005 alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 november 2007, hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S. Jankie, advocaat te Hoofddorp, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en vangt deze aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. De rechtbank heeft het betoog van [appellant] dat hij eerst tijdens een bezwaarschriftprocedure die bij de gemeente Groesbeek is gevoerd de inhoud van het primaire besluit tot uitschrijving uit de gemeente Nijmegen van 14 november 2005 heeft vernomen, niet geloofwaardig geacht. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat zij ambtshalve bekend is met zaak nr. 06/81 tegen het college van burgemeester en wethouders van Groesbeek en dat daaruit blijkt dat in die zaak [appellant] op 14 september 2005 bezwaar heeft gemaakt, dat op 14 november 2005 een hoorzitting is gehouden, dat op 13 december 2005 op het bezwaar is beslist en dat laatstgenoemde datum ligt na die van het in deze zaak genomen primaire besluit van 14 november 2005.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat zijn bezwaar tegen het besluit van 14 november 2005 ten onrechte ontvankelijk is verklaard. Hij voert hiertoe aan dat het college het besluit naar het verkeerde adres heeft verzonden en zodoende niet op de juiste wijze aan hem heeft bekend gemaakt. Hij betoogt dat hij niet in verzuim geweest.
2.4. Het betoog van [appellant] dat het college het besluit niet op de juiste wijze bekend heeft gemaakt omdat het wist dat de hoofdbewoner van dat adres was vertrokken naar Berg en Dal in Groesbeek, faalt. Het college heeft het besluit op de voorgeschreven wijze overeenkomstig artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bekend gemaakt, nu het dit heeft verzonden naar zijn laatst bekende briefadres [locatie] te [plaats]. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat [appellant] de gemeente Nijmegen niet op de hoogte heeft gesteld van een wijziging van zijn adres.
Nu [appellant] eerst bij brief van 22 juni 2006 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 14 november 2005 heeft hij dit buiten de wettelijke termijn van artikel 6:7 van de Awb gedaan.
Voor de beantwoording van de vraag of redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat [appellant] niettemin niet in verzuim is geweest, is de Afdeling van oordeel dat hij niet zo spoedig als dit redelijkerwijs van hem kon worden verwacht bezwaar heeft gemaakt. [appellant] raakte immers, zoals hij zelf betoogt, op de hoogte van het besluit door de bezwaarschriftprocedure bij de gemeente Groesbeek en deze procedure werd ongeveer een half jaar eerder gevoerd dan dat hij in deze zaak bezwaar heeft gemaakt.
De conclusie van de rechtbank dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en dat het college het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 14 november 2005 ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard, is derhalve juist.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2008.