ECLI:NL:RVS:2008:BD2587

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705029/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan 'Farmsumerpoort' door college van gedeputeerde staten van Groningen

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Farmsumerpoort' door het college van gedeputeerde staten van Groningen. Het college heeft op 26 juni 2007 besloten om goedkeuring te onthouden aan het bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Delfzijl was vastgesteld op 30 november 2006. Appellanten, die een beroep hebben ingesteld tegen dit besluit, stellen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen voor bedrijfswoningen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 april 2008 behandeld. Tijdens de zitting zijn de appellanten vertegenwoordigd door mr. L. Bomhof en het college door A.H. Wiechertjes.

De Afdeling overweegt dat het college de taak heeft om te onderzoeken of het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Appellanten betogen dat een tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering en dat deze de vestiging of uitbreiding van andere bedrijven niet zal belemmeren. Het college heeft echter goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' omdat de bestaande bedrijfswoning onder het overgangsrecht valt en het niet aannemelijk is dat het huidige gebruik binnen de planperiode van tien jaar zal worden beëindigd.

De Afdeling concludeert dat het college in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten om de mogelijkheid van een tweede bedrijfswoning bij recht uit te sluiten. Het bestreden besluit is in zoverre niet deugdelijk gemotiveerd. De Afdeling verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond en vernietigt het besluit van het college voor zover het betreft de onthouding van goedkeuring aan artikel 7, elfde lid, van de planvoorschriften. Het college wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellanten en het griffierecht.

Uitspraak

200705029/1.
Datum uitspraak: 28 mei 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beide gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Groningen (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Delfzijl (hierna: de raad) bij besluit van 30 november 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Farmsumerpoort" (hierna: het bestemmingsplan).
Tegen dit besluit hebben [appellanten] (hierna: [appellant]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2007, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Deze stukken zijn aan de partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. L. Bomhof, en het college, vertegenwoordigd door A.H. Wiechertjes, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen voor bedrijfswoningen in artikel 7, elfde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan. Voorts betoogt [appellant] dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat een tweede bedrijfswoning bij recht moet worden uitgesloten. Zij wijst in dat verband op een verplaatsingsovereenkomst die is gesloten met de gemeente Delfzijl waarin volgens haar onder meer is afgesproken dat een tweede bedrijfswoning kan worden gerealiseerd. [appellant] stelt dat een tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering en deze tweede bedrijfswoning de vestiging of uitbreiding van andere bedrijven op het bedrijventerrein niet zal belemmeren.
2.3. [appellant] heeft een transportbedrijf en één bedrijfswoning op het perceel Steenweg 5 (hierna: het perceel), gelegen op het bedrijventerrein ‘Farmsumerpoort’. Op dit perceel en de direct omringende percelen rust ingevolge de plankaart de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met de aanduiding "B4", zodat ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften op deze gronden bedrijven zijn toegestaan in de milieucategorieën 1 tot en met 4. Het bedrijventerrein is tevens een gezoneerd bedrijventerrein in de zin van de Wet geluidhinder. Ingevolge artikel 7, derde lid, sub e, van de planvoorschriften mogen geen dienstwoningen worden gerealiseerd. Ingevolge artikel 7, elfde lid, van de planvoorschriften kan onder voorwaarden worden toegestaan dat, na vrijstelling, bedrijfswoningen worden opgericht.
2.4. Het college heeft goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" voor zover deze betrekking heeft op het perceel, omdat de bestaande bedrijfswoning onder het overgangsrecht is gebracht, terwijl het niet aannemelijk is dat het huidige gebruik daarvan binnen de planperiode van tien jaar zal worden beëindigd. Het college heeft daarbij in aanmerking genomen dat uit het raadsbesluit blijkt dat het de kennelijke bedoeling is geweest deze woning te bestemmen overeenkomstig het gebruik als bedrijfswoning.
2.4.1 Door de onthouding van goedkeuring aan dit planonderdeel is in zoverre aan de beroepsgronden van [appellant] tegemoetgekomen. In verband met de verplichting van de raad ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening om met inachtneming van het besluit tot onthouding van goedkeuring een nieuw plan vast te stellen, kan echter niet slechts deze onthouding van goedkeuring zelf, maar ook de hieraan ten grondslag liggende motivering in deze procedure ter beoordeling staan.
De Afdeling vat het beroep van [appellant] daarom aldus op dat zij zich er tegen verzet dat aan de onthouding van goedkeuring aan dit plandeel uitsluitend de in het bestreden besluit genoemde overwegingen ten grondslag zijn gelegd en dat het college zich daarbij, gelet op de verplaatsingsovereenkomst, ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat een tweede bedrijfswoning bij recht moet worden uitgesloten. De Afdeling overweegt dat uit de met de gemeente gesloten overeenkomst niet blijkt dat verwachtingen zijn gewekt dat het plan bij recht zou voorzien in twee bedrijfswoningen. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat thans, bij de huidige bedrijfsvoering de noodzaak bestaat voor een tweede bedrijfswoning. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college in redelijkheid niet ook dit aspect ten grondslag heeft gelegd aan zijn besluit.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.5. Het college heeft voorts goedkeuring onthouden aan artikel 7, elfde lid, van de planvoorschriften. Het college stelt zich op het standpunt dat de bouw van bedrijfswoningen op een gezoneerd bedrijventerrein waarop bedrijven zijn toegestaan tot en met milieucategorie 4 moet worden uitgesloten, vanwege de belemmeringen die de bedrijfswoningen kunnen vormen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande bedrijven en de vestigingsmogelijkheden van nieuwe bedrijven.
2.6.1 Uit het bestreden besluit blijkt niet dat het college de bestaande situatie ter plaatse in ogenschouw heeft genomen, maar het bestreden besluit alleen in algemene bewoordingen heeft gemotiveerd. Geen inzicht wordt geboden in de belemmeringen die worden veroorzaakt door de thans reeds aanwezige bedrijfswoningen, waartegen het college blijkens zijn besluit geen bezwaar heeft. Hierdoor is niet duidelijk waarom op voorhand moet worden uitgesloten dat vrijstelling kan worden verleend voor extra bedrijfswoningen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in de vrijstellingsvoorwaarden onder meer is opgenomen dat een bedrijfswoning noodzakelijk moet zijn, dat rekening moet worden gehouden met de milieuplanologische aspecten van de aanwezige bedrijven in het gebied en dat de nieuwe bedrijfswoning niet in de weg mag staan aan de uitbreidingsmogelijkheden van de bedrijven in het gebied.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient, voor zover het de onthouding van goedkeuring aan artikel 7, elfde lid, van de planvoorschriften betreft, wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 26 juni 2007, kenmerk 2007-14.590/26/B.5, RP, voor zover het betreft de onthouding van goedkeuring aan artikel 7, elfde lid, van het bestemmingsplan;
III. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Groningen tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 877,62 (zegge: achthonderd zevenenzeventig euro en tweeënzestig cent), waarvan een gedeelte groot € 805,00 (zegge: achthonderd en vijf euro) toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Groningen aan [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de provincie Groningen aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderd vijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bosnjakovic, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Bosnjakovic
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2008
410-573.