ECLI:NL:RVS:2008:BD2588

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705139/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • B.C. Bošnjaković
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan gemeente Westvoorne en de gevolgen voor ruimtelijke ordening

In deze uitspraak van de Raad van State, gedateerd 28 mei 2008, wordt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan "Ruimte voor ruimte, gemeente Westvoorne" beoordeeld. Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 31 oktober en 2 november 2006, betreft de wijziging van de bestemming van agrarische percelen naar woondoeleinden. Appellanten, bewoners van de gemeente, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij aanvoeren dat de goedkeuring in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en dat de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied worden aangetast. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 21 april 2008, waarbij beide appellanten en vertegenwoordigers van het college en de gemeenteraad aanwezig waren.

De Afdeling overweegt dat het college de taak heeft om te onderzoeken of het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De appellanten betogen dat de wijziging van de bestemming van agrarisch naar woongebied schadelijk is voor de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke waarden. De Afdeling concludeert dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wijzigingsbevoegdheid in overeenstemming is met het provinciale beleid en dat er geen ernstige bezwaren zijn tegen het voorgestane gebruik. De Afdeling wijst erop dat aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend en dat de gemeenteraad de bevoegdheid heeft om bestemmingen te wijzigen op basis van gewijzigde inzichten.

Uiteindelijk verklaart de Raad van State de beroepen van de appellanten ongegrond, waarmee de goedkeuring van het bestemmingsplan door het college wordt bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van de afweging van belangen bij bestemmingsplannen en de rol van de gemeenteraad in dit proces.

Uitspraak

200705139/1.
Datum uitspraak: 28 mei 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Westvoorne (hierna: de raad) bij besluit van 31 oktober 2006/2 november 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Ruimte voor ruimte, gemeente Westvoorne".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2007, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 augustus 2007, beroep ingesteld.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend. Dit stuk is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2008, waar [appellant sub 1], in persoon en bijgestaan door drs. E.W. van Blom, [appellant sub 2], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door drs. K.P. Spannenburg, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door G.H. Groenenveld, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
[appellant sub 1]
2.2. [appellant sub 1] betoogt dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan artikel 14, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan voor zover deze bepaling het mogelijk maakt om de bestemming van de percelen tussen [locaties 1 en 2] (hierna: de percelen) te wijzigen van "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde" in "Woondoeleinden". Hij voert hiertoe aan dat de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke waarden, zoals de beeldkwaliteit en de openheid van het gebied, de openheid rond en het zicht op de Oostvoornse molen en de ecologische waarde van de percelen, worden aangetast, in strijd met het vorige bestemmingsplan "Landelijk gebied Oostvoorne" en het provinciale beleid. Hij stelt tevens dat de voorgestelde alternatieve bouwlocaties ten onrechte buiten de besluitvorming zijn gelaten.
2.3. Op de plankaart zijn de percelen aangewezen als "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde". Voor een gedeelte van de percelen geldt de aanduiding "Grens wijzigingsbevoegdheid 2". Ingevolge artikel 14, tweede lid, onder b, van de planvoorschriften kunnen deze gronden worden gewijzigd in de bestemming "Woondoeleinden" als bedoeld in artikel 11, van de planvoorschriften, onder de voorwaarden dat "[...] de glasopstanden ter plaatse van de locaties "[locatie 3], [locatie 4 en 5]" en "[locatie 6]" dienen te zijn gesloopt en aldus op deze locaties de situatie in overeenstemming met de plankaart is gebracht en de woning die wordt gebouwd een maximale bouwhoogte heeft van 7 m".
2.4. De wijzigingsbevoegdheid van artikel 14, tweede lid, van de planvoorschriften is een zogenoemde ruimte-voor-ruimte-regeling, inhoudende dat, indien elders in het kader van deze regeling een glastuinbouwbedrijf wordt gestaakt, een woning kan worden gerealiseerd. Hieraan ten grondslag ligt de provinciale nota "Regels voor ruimte", die, voor zover hier relevant, als voorwaarde hanteert: "- de nieuwbouw mag alleen plaatsvinden indien [...] geen aantasting plaatsvindt van bestaande of te ontwikkelen bijzondere waarden (landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarden) op het perceel of in de directe omgeving daarvan; [...]."
2.4.1. De percelen zijn in het streekplan "Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020" (hierna: het streekplan) niet aangewezen als gebied met bijzondere waarden. Het college stelt zich wat de landschappelijke waarden betreft voorts op het standpunt dat verdergaande verdichting en verdergaande lintvorming van bebouwing in het provinciale beleid niet is uitgesloten en dat in totaliteit sprake is van een verbetering van de kwaliteit van het gebied. Hetgeen [appellant sub 1] aanvoert over de openheid van het gebied geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college aan de landschappelijke waarden van de percelen een te gering gewicht heeft toegekend.
2.4.2. Wat de natuurwetenschappelijke waarden betreft is door het college gesteld dat de percelen in het streekplan niet zijn aangewezen als ecologische verbinding. Verder zijn de percelen op ruime afstand van het Vogel- en Habitatrichtlijngebied "Voornes Duin" gelegen en niet in de nabijheid van plekken die van belang zijn vanwege de verscheidenheid aan plant- en diersoorten. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het aannemelijk is dat ter plaatse specifieke natuurwaarden niet in ernstige mate worden geschaad.
2.4.3. Het college stelt zich voorts op het standpunt dat de cultuurhistorische waarden van de percelen niet worden aangetast, aangezien er vanaf de Groeneweg nog twee doorkijkmogelijkheden zijn op het achterliggende gebied, inclusief de daar aanwezige molen. Niet bestreden is dat de zogenoemde molenbiotoopformule is gehanteerd. Hetgeen [appellant sub 1] aanvoert over het gezichtspunt op de molen vanaf de Groeneweg geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college aan de cultuurhistorische waarden een te gering gewicht heeft toegekend.
2.4.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat toepassing van artikel 14, tweede lid, onder b, van de planvoorschriften leidt tot aantasting van bestaande of te ontwikkelen landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarden op de percelen of in de directe omgeving daarvan. Voorts wordt in het aangevoerde evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de wijzigingsbevoegdheid van artikel 14, tweede lid, onder b, van de planvoorschriften in overeenstemming is met het provinciale beleid ter zake.
2.5. Wat betreft het gestelde inzake het vorige bestemmingsplan "Landelijk gebied Oostvoorne", overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
2.6. Wat betreft de door [appellant sub 1] aangedragen alternatieve bouwlocaties overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond vormt voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.7. Wat betreft de door [appellant sub 1] ter zitting aangevoerde gang van zaken bij de besluitvorming door de raad, overweegt de Afdeling dat de motieven voor het stemgedrag van raadsleden in deze procedure geen rol spelen.
2.8. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
[appellant sub 2]
2.9. [appellant sub 2] betoogt dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan het bestemmingsplan voor zover het bouwactiviteiten mogelijk maakt op het perceel gelegen naast zijn perceel aan de [locatie 7], vanwege strijd met gewekte verwachtingen. Verder betoogt [appellant sub 2] dat onzorgvuldig is gehandeld, aangezien het initiatief van de planwijziging is uitgegaan van een afdeling van de gemeente Westvoorne, waar familie van de eigenaar van het desbetreffende perceel werkzaam is, en het plan tussentijds is gewijzigd, zonder dat de raad en de burgers daarvan op de hoogte zijn gebracht.
2.10. De gronden aan de [locatie] naast [locatie 7] zijn op de plankaart aangewezen als "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde". Voor een gedeelte van de gronden geldt de aanduiding "Woondoeleinden -vrijstaande woningen".
2.11. [appellant sub 2] betoogt dat zijn verwachtingen zijn gewekt door mededelingen van ambtenaren in dienst van de gemeente Westvoorne omtrent de geldende bestemming van het perceel [locatie 7] en het naastgelegen perceel. Voor zover al sprake is van toezeggingen, overweegt de Afdeling dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De mededelingen zijn gedaan door ambtenaren in dienst van de gemeente. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust echter bij de gemeenteraad. De raad heeft, bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging, dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het plan op dit punt niet in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld.
2.12. De Afdeling overweegt voorts dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
2.13. Voorts is, anders dan [appellant sub 2] betoogt, de omstandigheid dat familieleden van de eigenaar van het perceel [locatie] naast [locatie 7] werkzaam zijn bij de gemeente Westvoorne naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende om aan te nemen dat de raad zijn taak niet zonder vooringenomenheid heeft vervuld of anderszins in strijd heeft gehandeld met het gebod van onpartijdigheid dat is neergelegd in artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de raad op dit punt niet in strijd met deze bepaling heeft gehandeld.
2.14. Wat de tussentijdse wijzigingen van het plan betreft, heeft het college in het bestreden besluit terecht gewezen op de procedure aangaande de voorbereiding van een bestemmingsplan, inhoudende voor zover hier relevant dat het ontwerp van het bestemmingsplan ten opzichte van het voorontwerp gewijzigd ter inzage kan worden gelegd. De door [appellant sub 2] bedoelde wijzigingen zijn bovendien aangebracht voor de ter inzage legging van het bestemmingsplan en aldus heeft de raad beslist over het juiste plan. Tenslotte staat in deze procedure niet ter beoordeling de vraag of de communicatie met en de beantwoording van brieven door de gemeente zorgvuldig is. Van gebreken in de bestemmingsplanprocedure is niet gebleken.
2.15. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Bosnjakovic
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2008
410-573.