Datum uitspraak: 28 mei 2008
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats] (België),
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
Bij besluit van 3 juli 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 24 april 2007 vastgestelde wijzigingsplan "Uithofslaan" (hierna: het wijzigingsplan).
Tegen dit besluit heeft [appellant] per fax, bij de Raad van State ingekomen op 7 augustus 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2007.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend. Dit stuk is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2008, waar [appellant], in persoon, en bijgestaan door mr. W. van de Wetering, advocaat te Enschede en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.V.M. Severijns, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. C.M. Krijgsman, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. [appellant] betoogt dat goedkeuring had moeten worden onthouden aan de plandelen met de bestemming "Stadsuitbreiding" betreffende zijn percelen. Hij voert hiertoe aan dat het wijzigingsplan niet voorziet in de met de gemeente afgesproken mogelijkheid om 58 woningen te realiseren op zijn percelen, met name vanwege de beperking tot 10 woningen per hectare in artikel 5, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Villapark Uithofslaan" (hierna: het bestemmingsplan).
2.3. Ingevolge artikel II van het wijzigingsplan is, voor zover hier relevant, artikel 5 van de voorschriften van het bestemmingsplan op de gronden met de bestemming "Stadsuitbreiding" van toepassing. Artikel 5, tweede lid, is een beschrijving in hoofdlijnen, die, voor zover hier relevant, als volgt luidt: "De woningdichtheid bedraagt circa 10 woningen per hectare".
2.4. Een beschrijving in hoofdlijnen maakt deel uit van een bestemmingsplan en kan, afhankelijk van de bewoordingen, bindende bepalingen bevatten. Artikel 5, tweede lid, van de bestemmingsplanvoorschriften voorziet niet in zodanig dwingende bepalingen. Gezien de bewoordingen in het artikel, zoals "circa", kan de inhoud daarvan, zoals ter zitting door het college van burgemeester en wethouders uitdrukkelijk is gesteld en door de Afdeling niet onjuist wordt geoordeeld, niet bindend worden geacht bij de toetsing van aanvragen om een bouwvergunning aan de voorschriften van het plan. Ook overigens is in de voorschriften van het wijzigingsplan het aantal woningen dat [appellant] op zijn grond kan realiseren niet getalsmatig beperkt.
2.5. Anders dan [appellant] betoogt, vloeit uit het wijzigingsplan dan ook geen beperking voort betreffende de woningdichtheid.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bosnjakovic, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Bosnjakovic
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2008