ECLI:NL:RVS:2008:BD2596

Raad van State

Datum uitspraak
22 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802815/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • M.J.M. Mathot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geen bezwaar door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

In deze zaak heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 6 september 2006 een verklaring van geen bezwaar geweigerd aan de wederpartij. De minister verklaarde het bezwaar van de wederpartij ongegrond op 7 februari 2007. De rechtbank Amsterdam heeft op 3 maart 2008 het beroep van de wederpartij gegrond verklaard en het besluit van de minister vernietigd, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen. De minister heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 8 mei 2008 was de minister vertegenwoordigd door mr. M.A. Eckhardt, terwijl de wederpartij niet aanwezig was.

De minister stelde dat de uitspraak van de rechtbank hem geen ruimte bood om anders te beslissen dan het verlenen van de verklaring van geen bezwaar aan de wederpartij. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het besluit van de minister in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank had overwogen dat er geen sprake was van geweld tegen personen, maar alleen tegen zaken, en dat de minister niet had onderzocht waarom de opgelegde taakstraf slechts gedeeltelijk was uitgevoerd.

De voorzitter concludeerde dat het in het belang van een efficiënte geschillenbeslechting was dat zowel het nieuwe besluit op bezwaar als de eerdere uitspraak in de bodemprocedure beoordeeld konden worden. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 22 mei 2008.

Uitspraak

200802815/2.
Datum uitspraak: 22 mei 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
verzoeker,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/729 van de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2008 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2006 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister) [wederpartij] een verklaring van geen bezwaar geweigerd.
Bij besluit van 7 februari 2007 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 maart 2008, verzonden op 5 maart 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 februari 2007 vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 april 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 april 2008, heeft de minister de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 mei 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.A. Eckhardt, ambtenaar van het ministerie, is verschenen. [wederpartij] is niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De minister heeft verzocht te bepalen dat hij in afwachting van de uitspraak op het ingestelde hoger beroep niet opnieuw op het bezwaarschrift hoeft te beslissen. Hij stelt dat de aangevallen uitspraak hem geen ruimte laat om anders te beslissen dan [wederpartij] een verklaring van geen bezwaar te verlenen.
2.2. De minister kan in dit standpunt niet worden gevolgd. De door de rechtbank uitgesproken vernietiging berust op de grond dat het in beroep bestreden besluit in strijd moet worden geacht met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat bij de door [wederpartij] gepleegde zaaksbeschadiging (naar voorlopig oordeel is hier sprake van een verschrijving en moet hier worden gelezen: openlijke geweldpleging) geen sprake was van geweld tegen personen, maar uitsluitend tegen zaken. Voorts heeft zij overwogen dat de minister er ten onrechte geen aandacht aan heeft besteed dat [wederpartij] voor het medeplegen van diefstal niet is veroordeeld doch een transactie heeft aangeboden gekregen, en dat voorts niet is onderzocht waarom de daarbij als voorwaarde opgelegde taakstraf slechts gedeeltelijk ten uitvoer is gelegd. De uitspraak van de rechtbank biedt dan ook de mogelijkheid om met een verbeterde motivering de beslissing tot het weigeren van de afgifte van de verklaring van geen bezwaar te handhaven. Nu het in het belang van een efficiënte en tijdige geschillenbeslechting is dat het nieuwe besluit op bezwaar en de aangevallen uitspraak beide in de bodemprocedure kunnen worden beoordeeld, is er geen aanleiding om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.
2.3. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Mathot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2008
413.