ECLI:NL:RVS:2008:BD2605

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200706220/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • P.A. Offers
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar bouwvergunning prefab dierenbox

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant A], [appellant B] en [appellante C] tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 18 juli 2007. De rechtbank had het beroep van deze appellanten gegrond verklaard voor [appellante D], maar ongegrond voor de overige appellanten. Het hoger beroep is ingediend tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun bezwaar tegen een bouwvergunning die op 17 mei 2006 door het college van burgemeester en wethouders van Ermelo was verleend voor het plaatsen van een prefab dierenbox op een perceel in Ermelo.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 28 februari 2008. De appellanten voerden aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij geen rechtstreeks betrokken belang hadden bij het besluit van 17 mei 2006. Zij stelden dat er bijzondere omstandigheden waren die hun bezwaar ontvankelijk moesten maken, omdat er een samenhang was tussen de prefab dierenbox en een op het perceel aanwezige loods.

De Raad van State oordeelde echter dat de appellanten op een afstand van ongeveer 350 meter van het perceel wonen en dat er tussen hun percelen en het perceel van de vergunninghouder gebouwen en bebossing aanwezig zijn. Hierdoor hebben zij geen direct zicht op de prefab dierenbox, wat hun betrokkenheid bij het besluit ondermijnt. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200706220/1.
Datum uitspraak: 28 mei 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B] en [appellante C], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2646 van de rechtbank Zutphen van 18 juli 2007 in het geding tussen:
[appellant A], [appellant B], [appellante D] en [appellante C],
en
het college van burgemeester en wethouders van Ermelo.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ermelo (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een lichte bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een prefab dierenbox op het perceel [locatie] te Ermelo (hierna: het perceel).
Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft het college het daartegen door [appellant A], [appellant B], [appellante D] en [appellante C] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 juli 2007, verzonden op 19 juli 2007, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant A], [appellant B], [appellante D] en [appellante C] ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover ingesteld door [appellante D], het besluit van 31 oktober 2006 in zoverre vernietigd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A], [appellant B] en [appellante C] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2007.
[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2008, waar [appellant B] en [appellante C], bijgestaan door mr. I.J.J.M. Roorda, advocaat te Vught, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.A. Oosterveer, ambtenaar in dienst van de gemeente, bijgestaan door mr. V.A. Textor, advocaat te Zwolle, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord
[vergunninghouder], vertegenwoordigd door [directeur] en [gemachtigde], bijgestaan door mr. A.S.D. Lijkwan en mr. G.A. van der Veen, advocaten te Rotterdam.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 14 december 2007 heeft het college, opnieuw beslissend, het door [appellante D] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 17 mei 2006 herroepen en de bouwvergunning alsnog geweigerd. Nu in dit geding uitsluitend de vraag voorligt of de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat [appellant A], [appellant B] en [appellante C] niet-ontvankelijk zijn in hun bezwaar tegen het besluit van 17 mei 2006, moet voorbij worden gegaan aan de door [vergunninghouder] tegen het besluit van 14 december 2007 aangevoerde beroepsgronden. Anders dan [vergunninghouder] heeft aangevoerd, is ten aanzien van haar geen sprake van een beroep tegen dat besluit als bedoeld in artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet.
2.2. [appellant A], [appellant B] en [appellante C] betogen dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het college hun bezwaar tegen het besluit van 17 mei 2006 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij voeren daartoe aan dat, nu sprake is van samenhang tussen de prefab dierenbox en de op het perceel aanwezige loods, sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan hun bezwaar ontvankelijk moet worden geacht.
2.2.1. Het betoog faalt. Zoals de Afdeling heeft overwogen bij uitspraak van heden in zaak nr.
200705973/1, is gebleken dat [appellant A], [appellant B] en [appellante C] op een afstand van ongeveer 350 m van het perceel wonen en dat tussen het perceel en hun percelen gebouwen zijn gelegen, en in het geval van [appellante C] tevens bebossing. In aanmerking genomen de geringe ruimtelijke uitstraling van de prefab dierenbox en de omstandigheid dat [appellant A], [appellant B] en [appellante C] daarop geen direct zicht hebben, heeft de rechtbank terecht overwogen dat zij geen rechtstreeks betrokken belang hebben bij het besluit van 17 mei 2006. Dat zij wel enig zicht hebben op de op het perceel aanwezige loods kan aan dat oordeel niet afdoen. De rechtbank is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat het college hun bezwaar tegen het besluit van 17 mei 2006 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2008
17-179-530.