Datum uitspraak: 23 mei 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting Stichting Houd Assendelft Natuurlijk, gevestigd te Assendelft,
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
Bij besluit van 19 februari 2008, voor zover thans van belang, heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (hierna: het college), ingestemd met het saneringsplan met betrekking tot de verontreiniging op de locatie Waterschouw achter het perceel Dorpsstraat 301 te Assendelft.
Tegen dit besluit heeft de stichting Stichting Houd Assendelft Natuurlijk (hierna: de stichting) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2008, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft de stichting de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 mei 2008, waar de stichting, vertegenwoordigd door J. van Dalen, en het college vertegenwoordigd door mr. S.L.I. Meekel, werkzaam bij de gemeente, verschenen.
Voorts is als partij gehoord de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hillen en Roosen B.V. (hierna: Hillen en Roosen), vertegenwoordigd door mr. A. Drahmann, advocaat te Amsterdam.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting hebben Hillen en Roosen zich op het standpunt gesteld dat de stichting niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt.
De voorzitter oordeelt dat op dit onderdeel de behandeling van het beroep in de hoofdzaak kan worden afgewacht.
2.3. Hetgeen appellanten in het beroepschrift onder de punten 1, 2, 4, 6 en 7 hebben aangevoerd is gelijk aan de over het ontwerp van het besluit naar voren gebrachte zienswijzen. In het bestreden besluit heeft het college zijn reactie daarop gegeven. De stichting heeft in het verzoekschrift noch ter zitting aangevoerd waarom deze reactie onjuist zou zijn. Ook overigens ziet de voorzitter daarvoor geen gronden.
2.4. De stichting voert aan dat voor de uitvoering van de sanering duizenden vrachtwagenbewegingen nodig zijn en de infrastructuur van Assendelft hier niet op is gericht.
Voorts voert de stichting aan dat Hillen en Roosen en Heijmans het terrein direct bouwrijp willen maken.
Bij een besluit over de instemming met een saneringsplan staat slechts ter beoordeling of de voorgestelde sanering voldoet aan de bij of krachtens artikel 38 van de Wet bodembescherming gestelde regels. In het eerste lid van dit artikel zijn de criteria genoemd waaraan de (uitvoering van de) sanering moet voldoen. Hetgeen de stichting naar voren brengt met betrekking tot de vrachtwagenbewegingen en het bouwrijp maken heeft geen betrekking op deze criteria en geeft de voorzitter geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid met het saneringsplan heeft kunnen instemmen.
2.5. De stichting heeft aangevoerd dat het bodemonderzoek van milieubureau Wareco van 18 oktober 1995 ten onrechte niet bij het nemen van het bestreden besluit is betrokken. De stichting is van mening dat de door het college bij het nemen van het besluit in aanmerking genomen onderzoeken onzorgvuldig zijn uitgevoerd.
2.5.1. Ter zitting heeft het college aangevoerd dat zij zich niet op het onderzoek van Wareco hebben gebaseerd nu dit een gedateerd onderzoek betreft. Het college heeft de bij de melding overgelegde detectieonderzoeken van 14 februari 2007 en 29 juni 2007 in aanmerking genomen en deze onderzoeken ter beoordeling voorgelegd aan de onderzoeksbureaus T&A en Fugro. Naar aanleiding van opmerkingen van deze onderzoeksbureaus is het saneringsplan op 29 november 2007 aangevuld. In het rapport van Fugro van 13 december 2007 wordt vermeld dat het onderzoeksvoorstel zoals opgenomen in het saneringsplan positief is beoordeeld.
2.5.2. In hetgeen verzoekster heeft aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat de detectieonderzoeken van 14 februari 2007 en 29 juni 2007 zodanige onjuistheden of leemten in kennis vertonen dat het college hiervan bij het nemen van het besluit tot instemming met het saneringsplan niet heeft kunnen uitgaan. Voorts ziet de voorzitter, mede gelet op het rapport van Fugro van 13 december 2007 met betrekking tot de aanvulling op het saneringsplan, geen aanleiding voor het oordeel dat met de in het plan beschreven sanering niet kan worden voldaan aan het bij of krachtens artikel 38 van de Wet bodembescherming bepaalde.
2.6. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2008