Datum uitspraak: 28 mei 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], en haar vennoten [vennoot 1] en
[vennoot 2], beiden wonend te [woonplaats].
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/122 van de rechtbank Roermond van 22 augustus 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Weert.
Bij besluit van 30 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Weert (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik dat [partij], gevestigd [locatie], van het perceel, kadastraal bekend als sectie […] te [plaats] (hierna: perceel [...]) maakt.
Bij besluit van 19 december 2006 heeft het college het door [appellante] en
door [vennoot 1] en [vennoot 2] (hierna: [appellante]) daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 22 augustus 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [partij] een schriftelijke uiteenzetting gegegeven. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
[appellante] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2008, waar het college vertegenwoordigd door G.J.F.M. Vosdellen, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen. Tevens is als partij [partij], vertegenwoordigd door mr. Th. A.G. Vermeulen, advocaat te Rosmalen, en haar [bestuurder], gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. [appellante] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet als belanghebbenden dienen te worden aangemerkt bij de weigering handhavend op te treden tegen het gebruik van perceel [...]. Daartoe hebben zij aangevoerd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij eigenaren en gebruikers zijn van percelen die direct naast het bedrijf van [partij] zijn gelegen, en dat zij zicht hebben op perceel [...]. Ook heeft de rechtbank volgens [appellante] ten onrechte de door hen aangevoerde milieuaspecten als stof- en stankoverlast en de (geluid)hinder die zij ondervinden van de aanrijroute van vrachtwagens niet bij de beoordeling meegewogen.
2.2.1. Het bedrijf van [partij] is aan de [locatie] te [plaats] gevestigd, op het perceel [...] en het perceel kadastraal bekend als sectie […] (hierna: perceel [...]). Perceel [...] grenst aan de percelen die bij [appellante] in gebruik zijn en ligt tussen perceel [...] en de gronden van [appellante] Het verzoek tot handhaving is uitsluitend gericht op de activiteiten die plaatsvinden op perceel [...].
Tegen het gebruik dat [partij] van perceel [...] maakt, hebben [appellante] eerder bij afzonderlijk verzoek het college verzocht handhavend op te treden. De weigering van dat verzoek is bij besluit van 9 augustus 2005 gehandhaafd. Na vernietiging van dat besluit door de Afdeling bij uitspraak van 11 april 2007, nr.
200605047/1, heeft het college bij besluit van 9 oktober 2007 het verzoek om handhaving opnieuw geweigerd. Tegen deze weigering hebben [appellante] geen beroep ingesteld, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is.
Nu het verzoek om handhaving uitdrukkelijk alleen betrekking heeft op perceel [...] en [appellante] er voor gekozen hebben het gebruik van perceel [...] niet te betrekken bij het verzoek om handhaving van het gebruik dat van perceel [...] wordt gemaakt, heeft de rechtbank bij de beoordeling van de vraag of [appellante] als belanghebbenden zijn aan te merken, terecht slechts de invloed betrokken die het gebruik van
perceel [...] heeft op de woon- en leefomgeving van [appellante]
2.2.2. Vast staat dat perceel [...] niet aan het terrein van [appellante] grenst. De rechtbank heeft daarom met juistheid overwogen dat daarin geen grond gelegen is om [appellante] als belanghebbenden aan te merken.
Zoals uit de gedingstukken en uit de ter zitting door
[partij] getoonde foto's is gebleken, wordt perceel [...] door de bebouwing die op perceel [...] aanwezig is afgeschermd van de percelen van [appellante] Gelet voorts op de 2,40 m hoge met groen doek afgeschermde erfafscheiding tussen het terrein van [appellante] en het terrein van [partij], de winterharde begroeiing bij de bedrijfswoning van [appellante], en bovendien de eigen bevindingen van de rechtbank tijdens het onderzoek ter plaatse, waarbij zij heeft geconstateerd dat slechts vanaf de uiterste hoek van de in/uitrit van het perceel van [appellante] sprake was van enig zicht op de top van de op dat moment op perceel [...] aanwezige granulaatberg en dat vanaf de bedrijfswoning vanwege de aanwezige begroeiing geen enkel zicht was op perceel [...], heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het zicht op perceel [...] zodanig beperkt en van geringe betekenis is, dat niet gezegd kan worden dat [appellante] door de weigering handhavend op te treden rechtstreeks in hun belangen zijn geschaad.
Dat de gestelde milieuhinder wordt veroorzaakt door het gebruik van perceel [...] is onvoldoende door [appellante] geconcretiseerd. Daarbij is in aanmerking genomen dat toename van bedrijfsactiviteiten activiteiten voornamelijk heeft plaatsgevonden op perceel [...] en voor zover sprake is van hinder die van de toename van die activiteiten ondervonden wordt, deze ook afkomstig is van dat perceel.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat [appellante] niet als belanghebbenden dienen te worden aangemerkt bij de weigering handhavend op te treden tegen het gebruik van perceel [...].
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Huijben
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2008