ECLI:NL:RVS:2008:BD2633

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200706242/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sloopvergunning voor woonwagen aan de Jan Hanlostraat in Den Haag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin het beroep van de appellant tegen de verlening van een sloopvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond werd verklaard. De sloopvergunning was verleend voor het geheel slopen van een woonwagen, bijgebouwen, aanbouwen en de standplaatsinrichting aan de Jan Hanlostraat 9 te Den Haag. De appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 1 augustus 2007.

De appellant stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het verzoek van de vergunninghoudster om een sloopvergunning moest worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de vergunninghoudster belanghebbende was in de zin van artikel 1:2 van de Awb, en dat haar verzoek dus als een aanvraag kon worden beschouwd. De Raad van State bevestigde dat de aanvraag om sloopvergunning geen besluit is en dat hiertegen geen bezwaar en beroep openstaat.

De Raad van State concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de sloopvergunning niet geweigerd kon worden op basis van de in de bouwverordening opgenomen weigeringsgronden, aangezien er geen redenen waren om de vergunning te weigeren. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200706242/1.
Datum uitspraak: 28 mei 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/9663 van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 augustus 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) aan de gemeente Den Haag, Dienst Stedelijke Ontwikkeling, Bureau Woonwagenzaken (hierna: vergunninghoudster) sloopvergunning verleend voor het geheel slopen van een woonwagen, bijgebouwen, aanbouwen en de standplaatsinrichting aan de Jan Hanlostraat 9 te Den Haag.
Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 augustus 2007, verzonden op 3 augustus 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. H. Koning, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Veldman en F. Filippo, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Awb wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 8.1.1, eerste lid, van de Bouwverordening van de gemeente Den Haag, zoals die luidde ten tijde van belang, (hierna: de bouwverordening) is het verboden bouwwerken, standplaatsen en woonwagens daaronder begrepen, te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 8.1.6, van de bouwverordening moet een sloopvergunning worden geweigerd indien:
a. voor het slopen een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of een gemeentelijke Monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend;
b. de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende is gewaarborgd en deze ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
c. de bescherming van nabijgelegen bouwwerken en hun gebruikers in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en deze ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het verzoek van vergunninghoudster om een sloopvergunning is aan te merken als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
2.2.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat vergunninghoudster een belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij een besluit tot verlening van sloopvergunning. Nu vergunninghoudster belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb, is haar verzoek, naar de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld, aan te merken als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
2.3. De aanvraag om sloopvergunning is geen besluit. Daartegen staat ingevolge artikel 8:1, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, dan ook geen bezwaar en beroep open. Gelet hierop behoeft het betoog van [appellant] dat vergunninghoudster een oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid tot het indienen van een sloopaanvraag, geen bespreking.
2.4. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat ingevolge artikel 8.1.6. van de bouwverordening een sloopvergunning slechts kan en moet worden geweigerd indien zich één of meer van de in die bepaling opgenomen weigeringsgronden voordoet. Nu daarvan niet is gebleken, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college gehouden was de sloopvergunning te verlenen. De bezwaren die [appellant] heeft tegen gebruikmaking van de sloopvergunning door vergunninghoudster kan hij, gelet op het limitatief-imperatief stelsel van artikel 8.1.6. van de bouwverordening, niet in deze procedure naar voren brengen. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2008
494.