Datum uitspraak: 28 mei 2008.
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], te [plaats], en [appellant B], te [plaats],
tegen de uitspraak in zaken nrs. 06/81 en 06/82 van de rechtbank Arnhem van 30 augustus 2007 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
het college van burgemeester en wethouders van Groesbeek.
Bij twee afzonderlijke brieven van 10 augustus 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groesbeek (hierna: het college) naar aanleiding van een verzoek om een briefadres aan [appellant A] en [appellant B] (hierna: [appellanten]) medegedeeld dat de noodzaak van het hebben van een briefadres niet voldoende is gebleken en dat de aangifte van het briefadres persoonlijk moet worden gedaan met medeneming van bewijsstukken.
Bij besluit van 13 december 2005 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 30 augustus 2007, verzonden op 28 september 2007, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 november 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2008, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. S. Jankie, advocaat te Hoofddorp, en het college, vertegenwoordigd door W. Hoedelmans, ambtenaar in dienst van de gemeente Groesbeek, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c, kan het bestuursorgaan, indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van een aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
Ingevolge artikel 70, eerste lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet GBA) is degene die aangifte heeft gedaan als bedoeld in de artikelen 65 tot en met 68, verplicht om op verzoek van het college, desverlangd in persoon, ter zake van zijn aangifte de inlichtingen te geven en de geschriften over te leggen die van belang zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisadministratie.
Ingevolge het tweede lid dienen in de aangifte van een briefadres de redenen voor de aangifte van een briefadres te worden meegedeeld. Bij de aangifte dient een schriftelijke verklaring van instemming te worden gevoegd van degene bij wie het briefadres wordt gehouden.
2.2. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat de beslissingen van 10 augustus 2005, waarbij de door [appellanten] toegezonden gegevens aan hen zijn geretourneerd, niet inhouden dat de aanvragen niet behandeld worden. Naar haar oordeel betreffen deze brieven een verzoek van het college om nadere informatie in het kader van artikel 70 van de Wet GBA ten einde een besluit op de aanvragen te kunnen nemen.
2.3. [appellanten] bestrijden dit oordeel van de rechtbank en betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij besluit van 13 december 2005 ten onrechte hun bezwaren niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.3.1. Vaststaat dat de verzoeken van [appellanten] om een briefadres dienen te worden aangemerkt als aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De Awb kent wat betreft de primaire besluitvorming op een aanvraag slechts de toe- of afwijzing van een aanvraag en het niet behandelen van een aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Awb. Bij zijn brieven van 10 augustus 2005 heeft het college de aanvragen aan [appellanten] geretourneerd. Het is hierdoor voor het college onmogelijk geworden deze nog verder te behandelen. Anders dan de rechtbank, is de Afdeling daarom van oordeel dat deze brieven niet anders kunnen worden gezien dan als besluiten om de aanvragen niet te behandelen. Tegen deze besluiten staat bezwaar en beroep open. Het betoog slaagt.
2.4. Voorts betogen [appellanten] dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan hun betoog dat het college hun niet een termijn heeft gesteld ingevolge artikel 4:5 van de Awb.
2.4.1. Dit betoog slaagt eveneens. Ingevolge artikel 4:5 van de Awb dient een aanvrager, alvorens tot het buiten behandeling laten van een aanvraag wordt besloten, gelegenheid te hebben gehad een niet volledige of gebrekkige aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Deze gelegenheid heeft het college [appellanten] niet geboden, nu het hun geen termijn heeft gesteld waarbinnen ze bewijsstukken moesten overleggen, maar zonder meer tot retournering en daarmee tot het buiten behandeling stellen van de aanvragen is overgegaan.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, dient het inleidende beroep alsnog gegrond te worden verklaard en het besluit van 13 december 2005 te worden vernietigd wegens strijd met artikel 4:5 van de Awb.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 13 december 2005 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Het college dient opnieuw op het bezwaar van [appellanten] te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 30 augustus 2007 in zaken nrs. 06/81 en 06/82;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van 13 december 2005, zonder kenmerk;
V. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Groesbeek aan [appellant A] en [appellant B] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Groesbeek aan [appellant A] en [appellant B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 352,00 (zegge: driehonderdtweeënvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2008.