Datum uitspraak: 28 mei 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/5564 van de rechtbank Breda van 2 oktober 2007 in het geding tussen:
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie)
Bij besluit van 1 mei 2006 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) de aan [appellante] toegekende huursubsidie over het subsidietijdvak 1 juli 2002 tot 1 juli 2003 gewijzigd vastgesteld op nihil en de reeds aan haar toegekende huursubsidie ten bedrage van € 1010,64 teruggevorderd.
Bij besluit van 25 september 2006 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard.
Bij besluit van 12 januari 2007 heeft de minister het besluit van 25 september 2006 ingetrokken en een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij de aan [appellante] toegekende huursubsidie over het subsidietijdvak 1 juli 2002 tot 1 juli 2003 gewijzigd is vastgesteld op € 1163,40 en de nabetaling die uit dit besluit voortvloeit is verrekend met nog openstaande vorderingen.
Bij uitspraak van 2 oktober 2007, verzonden op 2 oktober 2007, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door [appellante] tegen het besluit van 25 september 2006 ingestelde beroep gegrond verklaard. Het op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht tegen het besluit van 12 januari 2007 gerichte beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2007, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van [appellante]. Dit is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2008, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door [belanghebbende], en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.F. Thunnissen, advocaat te Den Haag, is verschenen.
2.1. Bij de wet van 23 juni 2005 tot wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; Stb. 2005,343) is onder meer artikel 15 van de Huursubsidiewet (hierna: Hsw) komen te vervallen en artikel 14 gewijzigd. De wijzigingswet is met ingang van 1 september 2005 van kracht en geldt voor de subsidietijdvakken, die aanvangen op of na 1 januari 2006. Nu het subsidietijdvak waarop voormelde besluiten zien vóór 1 januari 2006 is aangevangen, zijn de oude bepalingen van toepassing.
2.2. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de Hsw wordt geen huursubsidie toegekend als het rekeninkomen meer bedraagt dan € 23.750 bij een meerpersoonshuishouden.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Hsw wordt geen huursubsidie toegekend als het rekenvermogen meer bedraagt dan € 35.200 bij een meerpersoonshuishouden, als de huurder en de medebewoners op de laatste dag van het subsidiejaar jonger zijn dan 65 jaar.
2.3. In geschil is de ongegrondverklaring door de rechtbank van het beroep tegen het besluit van 12 januari 2007 waarbij de aan [appellante] toegekende huursubsidie over het subsidietijdvak 1 juli 2002 tot 1 juli 2003 gewijzigd is vastgesteld op € 1163,40.
2.4. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de minister bij de vaststelling van het rekeninkomen terecht is uitgegaan van een inkomen van [appellante] van € 402 en van een inkomen van [belanghebbende] van € 20.708. Dit laatste bedrag is gebaseerd op het besluit op bezwaar van de Belastingdienst van 5 juli 2006 waarbij het inkomen van [belanghebbende] over het jaar 2001 is vastgesteld op € 20.708. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden. De rechtbank is er terecht vanuit gegaan dat het bedrag van € 20.708 in rechte vaststond. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat in het besluit op bezwaar van 5 juli 2006 stond dat geen beroep mogelijk was faalt. In het besluit van 5 juli 2006 staat in de rechterkolom vermeld: "Tegen deze uitspraak kunt u in beroep gaan. Voor 16 augustus 2006 moet uw beroepschrift ingediend zijn bij de rechtbank".
2.5. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de minister bij de vaststelling van de huursubsidie geen rekening heeft gehouden met het rekenvermogen, omdat het niet uitstijgt boven het bedrag dat is genoemd in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Hsw. Dat, zoals [appellante] betoogt, de rechtbank heeft miskend dat in enkele aan het besluit van 12 januari 2007 voorafgaande besluiten met betrekking tot de huursubsidie over het subsidietijdvak 1 juli 2002 tot 1 juli 2003 zou staan dat wel rekening is gehouden met het rekenvermogen, wat daar ook van zij, doet aan het vorenstaande niet af, aangezien in het in geschil zijnde besluit van 12 januari 2007 op juiste wijze over het rekenvermogen is geoordeeld.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2008