Datum uitspraak: 28 mei 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
het dagelijks bestuur van het waterschap Groot Salland,
Bij besluit van 10 januari 2008 heeft het dagelijks bestuur van het waterschap Groot Salland (hierna: het dagelijks bestuur) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Grondbank GMG B.V. (hierna: GMG) een vergunning als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: de Wvo) verleend voor het in het oppervlaktewater brengen van 400.000 m3 grond en baggerspecie ten behoeve van het verondiepen en herinrichten van de plas Linderveld te Lettele, gemeente Deventer. Dit besluit is op 25 februari 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2008, en [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2008, heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld, heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 19 mei 2008, waar [verzoeker sub 1], vertegenwoordigd door mr. M.C. Jonkman, advocaat te Amsterdam, R. de Bruijn, deskundige, en E.G. Grijsen, [verzoeker sub 2], in persoon, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M. Beekman, M. Daanen, A. Verhoeff en F. de Graaf, allen werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord GMG, vertegenwoordigd door mr. W.B. Kroon, advocaat te Breda, W.J.M. van der Valk, T.B.J. Nusselein en R. Lohrmann.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. GMG heeft ter zitting betoogd dat het beroep van [verzoeker sub 1] in de bodemprocedure niet-ontvankelijk is, omdat hij niet tijdig zienswijzen tegen het ontwerpbesluit naar voren heeft gebracht.
2.2.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren heeft gebracht.
Ingevolge artikel 3:16 van de Awb bedraagt de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen zes weken, waarbij de termijn aanvangt met ingang van de dag waarop het ontwerpbesluit ter inzage is gelegd.
2.2.2. Het ontwerpbesluit is op 4 juni 2007 ter inzage gelegd, zodat tot en met 16 juli 2007 zienswijzen naar voren konden worden gebracht. Uit de stukken blijkt dat [verzoeker sub 1] de zienswijzen die door [verzoeker sub 2] bij brief van 16 juli 2007 naar voren zijn gebracht, mede heeft ondertekend. Deze zienswijzen zijn binnen de in artikel 3:16 van de Awb vermelde termijn naar voren gebracht. Dat [verzoeker sub 1] bij brief van 21 augustus 2007, en derhalve buiten de daarvoor geldende termijn, opnieuw zienswijzen naar voren heeft gebracht, doet daaraan niet af. De voorzitter ziet derhalve geen grond voor het oordeel dat het beroep van [verzoeker sub 1] in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard.
2.3. Ter zitting heeft GMG voorts betoogd dat [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] niet als belanghebbenden bij het bestreden besluit kunnen worden beschouwd, omdat zij geen belang hebben dat door de Wvo wordt beschermd. In dat verband voert GMG aan dat de percelen van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] op een zodanige afstand van de plas Linderveld zijn gelegen, dat daar geen gevolgen van eventuele verontreiniging van het oppervlaktewater kunnen worden ondervonden.
2.3.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.3.2. Anders dan GMG heeft betoogd, is naar het oordeel van de voorzitter bij de beantwoording van de vraag of [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] als belanghebbenden bij het bestreden besluit kunnen worden beschouwd, niet uitsluitend van belang of zij een belang hebben dat door de Wvo wordt beschermd. Het komt de voorzitter niet onaannemelijk voor dat ter plaatse van de percelen van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] - die op een afstand van ongeveer 300 meter respectievelijk 200 meter van de plas Linderveld zijn gelegen - gevolgen kunnen worden ondervonden van de bij het bestreden besluit vergunde lozing, onder meer ten gevolge van de aanvoer van 400.000 m3 grond en baggerspecie naar de plas en door aantasting van de kwaliteit van het grondwater. Bij de behandeling van het geding in de bodemprocedure dient dit nader te worden onderzocht. Vooralsnog gaat de voorzitter ervan uit dat [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] als belanghebbenden bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt.
2.4. [verzoeker sub 2] voert aan dat ten onrechte niet in een huis-aan-huisblad, maar slechts in het regionale dagblad De Stentor is kennisgegeven van het ontwerpbesluit en het bestreden besluit.
2.4.1. In artikel 3:12, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis geeft van het ontwerp. Artikel 3:12 van de Awb vereist niet dat van een ontwerpbesluit in ieder geval wordt kennisgegeven in een huis-aan-huisblad. In dit geval is van het ontwerpbesluit kennisgegeven in dagblad De Stentor, editie Deventer en editie Salland. Niet in geschil is dat de plas Linderveld is gelegen binnen het verspreidingsgebied van deze edities van De Stentor. Gelet hierop heeft het dagelijks bestuur naar het oordeel van de voorzitter niet in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 3:12, eerste lid, van de Awb, zodat in zoverre geen aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen.
2.4.2. Voor zover het de bekendmaking van het bestreden besluit betreft, overweegt de voorzitter dat, wat hiervan ook zij, het hierbij zou gaan om een onregelmatigheid die dateert van na het nemen van het bestreden besluit. Dergelijke onregelmatigheden kunnen de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Reeds hierom bestaat ook in zoverre geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] vrezen voor verontreiniging van het grondwater in de omgeving ten gevolge van de lozing van grond en baggerspecie in de plas Linderveld. [verzoeker sub 1] stelt in dit verband onder meer dat verontreiniging zich vanuit de geloosde grond en baggerspecie naar het grondwater kan verspreiden, omdat aan de onderzijde geen niet of slecht doorlatende isolerende laag zal worden aangebracht, de plas zich in een goed doorlatend pakket bevindt en het oppervlaktewater in de plas en het grondwater hydrologisch met elkaar in verbinding staan. Daarnaast stelt hij zich op het standpunt dat de gevolgen voor het grondwater onvoldoende zijn onderzocht.
2.5.1. De Wvo strekt niet tot bescherming van het in de bodem aanwezige grondwater. Het dagelijks bestuur heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzitter dan ook kunnen afzien van het verbinden van voorschriften aan de vergunning ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater. Overigens heeft het dagelijks bestuur ter zitting verklaard dat peilbuizen zullen worden aangebracht ten behoeve van de bewaking van de grondwaterkwaliteit. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter op dit punt geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.6. [verzoeker sub 2] heeft voorts gronden aangevoerd inzake verkeersveiligheid, schade aan de infrastructuur, strijd met het geldende bestemmingsplan en verstoring van de natuur. Nu het hier naar het oordeel van de voorzitter geen belangen betreft die de Wvo beoogt te beschermen, bestaat ook in zoverre geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.7. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, ambtenaar van Staat.
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2008