Datum uitspraak: 4 juni 2008
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
Bij besluit van 11 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) zijn beslissing om op 14 augustus 2007 jegens [appellante] bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 23 november 2007 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2008.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2008, waar [appellante] in persoon is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is een bezwaarschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. Het college heeft aan de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar ten grondslag gelegd dat het bezwaarschrift te laat is ingediend, nu de bezwaartermijn eindigde op 23 oktober 2007, terwijl het bezwaarschrift pas op 29 oktober 2007 ter post is bezorgd.
Het college voert verder aan dat het [appellante] bij aangetekende brief van 1 november 2007 heeft verzocht vóór 15 november 2007 mee te delen waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. Nu [appellante] hierop niet heeft gereageerd, is niet gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding, aldus het college.
2.3. [appellante] stelt dat zij het bezwaarschrift tijdig ter post heeft bezorgd. Zij stelt verder de door het college bedoelde aangetekende brief nooit te hebben ontvangen. Volgens [appellante] meet het college met twee maten door de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb in dit geval aan haar tegen te werpen, terwijl in andere gevallen bezwaarschriften tegen diverse aanslagen, ondanks een termijnoverschrijding van weken of maanden, wel inhoudelijk zijn behandeld.
2.3.1. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aangevangen op 12 september 2007 en, gelet op artikel 6:7 van de Awb, geëindigd op 23 oktober 2007.
Voor de toepassing van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb geldt het tijdstip van toevertrouwen van een geschrift aan TNT Post als tijdstip van indiening en daarbij wordt van de datum van het door TNT Post gestelde datumstempel uitgegaan.
Gezien het door TNT Post geplaatste datumstempel moet ervan worden uitgegaan dat [appellante] haar bezwaarschrift op 29 oktober 2007 ter post heeft bezorgd. Gelet hierop is het bezwaarschrift buiten de in artikel 6:7 van de Awb gestelde termijn ingediend.
Voor zover [appellante] betoogt dat het college haar de overschrijding van de bezwaartermijn niet had mogen tegenwerpen, omdat het college dat in andere gevallen ook niet zou hebben gedaan, overweegt de Afdeling dat de bezwaartermijn van openbare orde is en niet ter vrije beschikking van het college staat. In dit betoog van [appellante] kan derhalve hoe dan ook geen grond zijn gelegen voor het oordeel dat het college de termijn buiten toepassing had moeten laten.
De Afdeling is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet zou kunnen worden geoordeeld dat [appellante] in verzuim is geweest. Gelet hierop kan worden daargelaten wat er zij van het betoog van [appellante] dat zij de aangetekende brief van het college van 1 november 2007 niet zou hebben ontvangen en daardoor in bezwaar niet voldoende in de gelegenheid zou zijn gesteld om de reden van de termijnoverschrijding aan het college kenbaar te maken.
Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2008