Datum uitspraak: 4 juni 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente Geldermalsen,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/5886 van de rechtbank Arnhem van 26 juli 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen.
Bij besluit van 7 april 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast het gebouw voor kleinvee op het perceel, kadastraal bekend gemeente Beesd, sectie […], nummer […] (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 3 oktober 2006 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 juli 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 september 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2008, waar [appellant], in persoon van [appellant], en het college, vertegenwoordigd door ing. H.B.J. Berntzen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
2.2. Niet in geschil is dat [appellant] het gebouw voor kleinvee heeft gebouwd zonder over de daartoe vereiste bouwvergunning te beschikken, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat concreet zicht op legalisering bestaat. Daartoe voert hij aan dat het college met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling zou kunnen verlenen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1984".
2.3.1. Dit betoog faalt. Ten tijde van het besluit op bezwaar wenste het college niet mee te werken aan een vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO, omdat dit zou indruisen tegen de gewenste toekomstige planologische ontwikkeling van het gebied waarin het perceel is gelegen. Dit gebied zal een bestemming krijgen die in hoofdzaak is gericht op het agrarische bedrijf, alsmede het behoud, beheer en/of herstel van de natuurwaarde. Nieuw gebouwde bouwwerken verdragen zich daar niet mee. Niet valt in te zien dat het college dit standpunt niet in redelijkheid heeft kunnen innemen.
2.4. Het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel faalt. Eerst ter zitting bij de rechtbank heeft [appellant], onder verwijzing naar een door het college verleende bouwvergunning voor een schuur op een naastgelegen perceel, daarop een beroep gedaan. Nu het college al bij besluit van 24 mei 2006 de bouwvergunning heeft verleend voor deze schuur en [appellant] daarvan op de hoogte was, valt niet in te zien dat [appellant] niet reeds in zijn beroepschrift had kunnen aanvoeren dat sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel. [appellant] heeft in strijd met de goede procesorde gehandeld door daarop eerst ter zitting bij de rechtbank een beroep te doen. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Dit leidt evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu de rechtbank het beroep van [appellant] terecht ongegrond heeft verklaard.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
lid van de enkelvoudige kamer Ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2008