ECLI:NL:RVS:2008:BD3103

Raad van State

Datum uitspraak
4 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200706216/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • M.H. Krol
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep Statenjacht Beheer B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam inzake vrijstelling horecabestemming

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Statenjacht Beheer B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 16 juli 2007 het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat vrijstelling verleende voor het realiseren van een horecabestemming voor de panden Arena Boulevard 79 en 81, vernietigd. Statenjacht had deze vrijstelling gekregen op 15 maart 2005, maar de commanditaire vennootschap Stadion Amsterdam had hiertegen bezwaar gemaakt. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom de wijziging van de bestemming van de panden naar horecadoeleinden planologisch aanvaardbaar was. Stadion Amsterdam stelde dat de vestiging van horeca-inrichtingen zou leiden tot opstoppingen in de bezoekersstroom van de Amsterdam ArenA, wat de veiligheid zou kunnen belemmeren.

In het hoger beroep voerde Statenjacht aan dat de rechtbank ten onrechte het besluit van 21 september 2005 had vernietigd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 juni 2008 behandeld. De Afdeling oordeelde dat het college niet voldoende had gemotiveerd waarom de wijziging van de bestemming naar horecabestemming aanvaardbaar was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het besluit op bezwaar onzorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijk was gemotiveerd. Het hoger beroep van Statenjacht werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200706216/1.
Datum uitspraak: 4 juni 2008
.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Statenjacht Beheer B.V.", gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak nr. 05/4929 van de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2007 in het geding tussen:
de commanditaire vennootschap "Stadion Amsterdam C.V."
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Statenjacht Beheer B.V." (hierna: Statenjacht) vrijstelling verleend voor het realiseren van een horecabestemming voor de panden Arena Boulevard 79 en 81 te Amsterdam (hierna: de panden).
Bij besluit van 21 september 2005 heeft het college het door de commanditaire vennootschap "Stadion Amsterdam C.V." (hierna: Stadion Amsterdam) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 juli 2007, verzonden op 19 juli 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door Stadion Amsterdam daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 september 2005 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van die uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Statenjacht bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 oktober 2007.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Stadion Amsterdam een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 23 april 2008. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrumgebied Amsterdam Zuidoost" rust op de panden de bestemming "Publieksvoorzieningen C", nader aangeduid als "Zakelijke dienstverlening en detailhandel". Het college heeft met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985, vrijstelling verleend voor het gebruik van de panden voor horecadoeleinden.
2.2. Statenjacht betoogt dat de rechtbank ten onrechte het besluit op bezwaar van 21 september 2005 heeft vernietigd. Zij voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet heeft gemotiveerd welk onderscheid vanuit planologisch opzicht bestaat tussen een kantoor- en een horecabestemming. Voorts voert zij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college onvoldoende heeft onderzocht in hoeverre de gebruikswijziging van de panden en de uitstraling daarvan op de openbare ruimte zich verdraagt met de openbare orde en (sociale) veiligheid ter plaatse.
2.2.1. Dit betoog slaagt niet. Stadion Amsterdam heeft reeds in bezwaar gemotiveerd aangegeven waarom volgens haar het gebruik van de panden voor horecadoeleinden uit planologisch oogpunt ongewenst is. Zij heeft in dit verband gewezen op de bijzondere situering van de panden. De panden staan aan weerszijden van ingang H van de Amsterdam ArenA. Door het vestigen van horeca-inrichtingen in de panden bestaat volgens Stadion Amsterdam het risico dat concentraties van personen die in of uit het stadion gaan en de horecavestigingen in de panden willen bezoeken, opstoppingen in de bezoekersstroom zullen veroorzaken, waardoor de veilige in- en uitstroom van bezoekers tijdens evenementen wordt belemmerd en de bereikbaarheid van het stadion voor hulpdiensten verslechtert. Gelet hierop kon het college, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet volstaan met de overweging dat hij er niet van is overtuigd dat het gebruik van de panden voor horecadoeleinden tot de door Stadion Amsterdam gestelde problemen zal leiden, zonder dit op enige wijze aannemelijk te maken. Het college had in zijn besluit op bezwaar dienen te motiveren, na afweging van alle betrokken belangen, waarom volgens hem het wijzigen van de bestemming van de panden in een horecabestemming vanuit planologisch oogpunt aanvaardbaar is. Het enkele standpunt van het college dat vanuit de markt geen behoefte bestaat aan de huidige kantoorbestemming is daartoe onvoldoende. De rechtbank is dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat het besluit op bezwaar in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onzorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Krol, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Krol
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2008
494.