Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellante sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
Bij besluit van 31 juli 2007, nr. 1253860, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Cranendonck (hierna: de raad) bij besluit van 12 december 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Kom Soerendonk".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 september 2007, en [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 september 2007, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2008, waar [appellant sub 1] en [appellante sub 2] zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Het plandeel betreffende het perceel Heuvel 24
2.2. [appellant sub 1] stelt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)" en de aanduiding "(c3)" betreffende het perceel Heuvel 24, voor zover het ter plaatse gevestigde grondverzetbedrijf daarmee als zodanig is bestemd.
2.2.1. Met de raad stelt het college dat het niet redelijk zou zijn om het reeds lang ter plaatse gevestigde grondverzetbedrijf niet als zodanig te bestemmen. Daarbij acht het college van belang dat in het vorige plan ook was voorzien in een bedrijfsbestemming ter plaatse. Voorts wijst het college erop dat vanwege het gemeentebestuur en het bedrijf besprekingen plaatsvinden over de verplaatsing van het bedrijf.
2.2.2. In zijn schriftelijke uiteenzetting stelt de raad dat het grondverzetbedrijf ook in het vorige plan als zodanig was bestemd en dat het bedrijf over een milieuvergunning beschikt. Het plandeel is volgens hem in overeenstemming met het bestaande gebruik van de grond en de opstallen. Daarnaast merkt de raad op dat een integrale handhavingsprocedure is gestart om te bewerkstelligen dat het bedrijf in overeenstemming met de bouwvergunning en de milieuvergunning zal functioneren.
2.2.3. Aan het plandeel betreffende het perceel Heuvel 24 is de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)" met de aanduiding "(c3)" als maximaal toegestane milieucategorie toegekend.
Ingevolge artikel 7.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als "Bedrijfsdoeleinden (B)" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven als genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de categorie 1 en 2.
Uit artikel 7.1, aanhef en onder b, van de planvoorschriften volgt dat de op de plankaart als "Bedrijfsdoeleinden (B)" aangewezen gronden bestemd zijn voor bedrijven genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de categorie 3, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding van die maximaal toegestane milieucategorie op de plankaart.
2.2.4. Uit de planvoorschriften volgt dat op het perceel Heuvel 24 slechts bedrijvigheid is toegelaten als genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten bij deze voorschriften. Anders dan partijen veronderstellen, is het in geding zijnde grondverzetbedrijf niet opgenomen in deze Staat van bedrijfsactiviteiten, zodat uit het plan volgt dat dit bedrijf ter plaatse niet is toegelaten. Het beroep van [appellant sub 1] tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)" met de aanduiding "(c3)" betreffende het perceel Heuvel 24, voor zover het ter plaatse gevestigde grondverzetbedrijf daarmee als zodanig is bestemd, mist derhalve feitelijke grondslag.
Voor zover [appellant sub 1] stelt dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan dit plandeel, omdat daarmee ter plaatse bedrijvigheid in categorie 3 is toegelaten, mist het beroep ook in zoverre feitelijke grondslag, nu in de Staat van bedrijfsactiviteiten evenmin bedrijven in categorie 3 zijn opgenomen.
2.2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)" en de aanduiding "(c3)" betreffende het perceel Heuvel 24 niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is mitsdien op dit punt ongegrond.
Het plandeel betreffende het perceel Heuvel 22
2.3. [appellant sub 1] stelt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de aanduiding "wb" bij het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden 2 (W2)" betreffende de woonboerderij op het perceel Heuvel 22, voor zover daarmee nieuwbouw ter plaatse niet is toegelaten. Volgens hem is herstel of renovatie van de woonboerderij niet mogelijk, omdat deze in slechte staat verkeert. Voorts voert [appellant sub 1] aan dat de woning op het perceel Heuvel 24 een grotere cultuurhistorische waarde heeft dan de woonboerderij op het perceel Heuvel 22, terwijl niet tevens de aanduiding "wb" is toegekend aan het plandeel betreffende de woning op het perceel Heuvel 24.
2.3.1. Het college stelt dat met de aanduiding "woonboerderij (wb)" wordt voorzien in adequate bescherming van de cultuurhistorische waarde van de woonboerderij op het perceel Heuvel 22.
2.3.2. De raad stelt in zijn schriftelijke uiteenzetting dat het plan niet in de weg staat aan de sloop en de herbouw van de boerderij. Volgens de raad is aan de aanduiding "wb" een vrijstellingsbevoegdheid verbonden waarmee binnen het bestaande volume van de woonboerderij één of meer woningen kunnen worden toegelaten om het behoud van de boerderij vanuit financieel oogpunt mogelijk te maken.
2.3.3. Aan de gronden van de woonboerderij op het perceel Heuvel 22 is de bestemming "Woondoeleinden 2 (W2)" met de aanduiding "wb" (woonboerderij) toegekend.
Ingevolge artikel 4.2.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is nieuwbouw van woningen niet toegestaan, met uitzondering van vervangende nieuwbouw.
Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften wordt daarin onder woning verstaan: een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Ingevolge artikel 4.5, aanhef en onder d, van de planvoorschriften kan het college van burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen voor de verbouw van op de plankaart als woonboerderij aangeduide bebouwing tot meerdere woningen of wooneenheden, met dien verstande dat, voor zover hier van belang, het karakter van het boerderijtype behouden dient te blijven.
2.3.4. Gelet op artikel 4.2.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften is vervangende nieuwbouw van de woonboerderij toegelaten. Voorts volgt uit de aanduiding "wb", bezien in samenhang met voornoemde planvoorschriften, dat na vrijstelling van het plan nieuwbouw van woningen is toegelaten, in die zin dat de bestaande woonboerderij wordt verbouwd tot twee of meer woningen of wooneenheden. Hiermee beoogt de raad te bevorderen dat de woonboerderij behouden blijft in verband met het cultuurhistorische karakter ervan en is voorts aan de belangen van [appellant sub 1] bij nieuwbouwmogelijkheden tegemoet gekomen. Gelet hierop heeft het college in redelijkheid ermee kunnen instemmen dat algehele nieuwbouw ter plaatse van de woonboerderij, in de vorm van de door [appellant sub 1] gewenste nieuwbouw van een of meer vrijstaande woningen, niet is toegelaten. Verder heeft [appellant sub 1] niet onderbouwd dat de woning op het perceel Heuvel 24 een zodanige cultuurhistorische waarde heeft dat het plan in zoverre in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld en goedgekeurd.
2.3.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanduiding "wb" bij het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden 2 (W2)" betreffende het perceel Heuvel 22, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is mitsdien in zoverre ongegrond.
2.4. [appellant sub 1] stelt voorts dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid 6" bij het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden 2 (W2)" betreffende het perceel Heuvel 22, voor zover daarmee de bouwmogelijkheden voor dit perceel die in het vorige plan bij recht waren toegekend, in het voorliggende plan niet bij recht zijn opgenomen in verband met de bedrijfsbestemming voor het perceel Heuvel 24. Deze bouwmogelijkheden zijn volgens hem ten onrechte afhankelijk gesteld van de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid. [appellant sub 1] stelt dientengevolge schade te lijden.
2.4.1. Het college wijst erop dat aan het plandeel een wijzigingsbevoegdheid is verbonden waarmee ter plaatse drie woningen kunnen worden gerealiseerd naast de bestaande woonboerderij. Gelet op de afstand die vanuit milieuhygiënisch oogpunt moet worden aangehouden tot het grondverzetbedrijf op het perceel Heuvel 24, acht het college het gewenst om deze bouwmogelijkheden afhankelijk te stellen van toepassing van een wijzigingsbevoegdheid.
2.4.2. Nu niet is onderkend dat ingevolge het plan uitsluitend bedrijvigheid in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten is toegelaten op het perceel Heuvel 24, is onvoldoende bezien of in verband met die bedrijfsbestemming een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd voor het perceel Heuvel 22 en daarmee of woningbouw ter plaatse bij recht kan worden toegelaten. Gelet hierop is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Door het plan op dit punt niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden 2 (W2)" met de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid 6" betreffende het perceel Heuvel 22. Hieruit volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan dit plandeel.
Het plandeel betreffende het perceel 't Winkel 10
2.5. [appellante sub 2] stelt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden 1 (W1)" betreffende het perceel 't Winkel 10, omdat aan dit plandeel slechts één bouwblok voor de bouw van een woning is toegekend.
Volgens [appellante sub 2] hebben het college en de raad ten onrechte gesteld dat het perceel is gelegen in een overgangszone van de kern naar het buitengebied. Daarbij voert zij aan dat het perceel is ingesloten door woningbouw en dat op het perceel 't Winkel 8 een groot glastuinbouwcomplex is gevestigd. Bovendien kent het plan volgens haar geen juridische betekenis toe aan het begrip 'overgangszone'.
Voorts stelt [appellante sub 2] dat ten onrechte is gesteld dat de door haar gewenste tweede woning op het perceel afgelegen zal komen te liggen. Hierbij voert zij aan dat het glastuinbouwcomplex op het perceel 't Winkel 8 tot dieper in het desbetreffende perceel reikt dan de door haar gewenste tweede woning op het perceel 't Winkel 10. Ook vormen deze kassen volgens haar reeds een doorbreking van de lintbebouwingstructuur. Daarnaast voert zij aan dat voor de tweede woning een ontsluiting vanaf de bestaande openbare weg kan worden gerealiseerd.
2.5.1. Het college stelt dat het plandeel betreffende het perceel 't Winkel 10 overeenstemt met het vorige plan. Een tweede woning op het perceel, ten westen van de reeds toegelaten woning, zal volgens het college afgelegen liggen en een onwenselijke afwijking van de lintbebouwingstructuur vormen. Voorts stelt het college dat deze extra bouwmogelijkheid niet past is in het overgangsgebied tussen stedelijk gebied en buitengebied, waarin het perceel is gelegen.
2.5.2. De raad stelt in zijn schriftelijke uiteenzetting dat in beginsel moet worden gezocht naar inbreidingslocaties die volledig worden omsloten door bestaande bebouwing en dat het perceel 't Winkel 10 niet een dergelijke locatie betreft.
2.5.3. Aan een deel van het perceel 't Winkel 10 was in het vorige plan de bestemming "Woningbouw" toegekend. Aan de gronden waarop [appellante sub 2] in het voorliggende plan een tweede bouwblok wenst te zien opgenomen, was in het vorige plan de bestemming "Groenvoorzieningen" toegekend, zodat ter plaatse geen woningbouw was toegelaten. Zoals het college heeft gesteld, stemt het plan in zoverre overeen met het vorige plan. Voorts heeft het college bij zijn besluit kunnen betrekken dat, gezien de afnemende bebouwingsdichtheid ten zuiden van het perceel 't Winkel 8 en de ruimtelijke karakteristiek van het buitengebied, het perceel 't Winkel 10 is gelegen in een overgangsgebied van de kern naar het buitengebied. Daarnaast heeft het college kunnen stellen dat de door appellante gewenste tweede woning zal afwijken van de bestaande lintbebouwingstructuur aan 't Winkel. Nu het perceel 't Winkel 10 aan twee zijden aan de openbare weg grenst en niet in geschil is dat die tweede woning kan worden ontsloten vanaf de openbare weg, heeft het college echter onvoldoende gemotiveerd dat die woning onwenselijk afgelegen zal komen te liggen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat op het perceel 't Winkel 8 een bedrijfswoning en een glastuinbouwcomplex zijn gevestigd, die beide eveneens dieper in het desbetreffende perceel reiken dan de woningen aan het lint van 't Winkel. Voorts is aan drie zijden van het perceel 't Winkel 10 bestaande bebouwing aanwezig. Gelet hierop is eveneens onvoldoende gemotiveerd dat het perceel niet kan worden aangemerkt als inbreidingslocatie. Hieruit volgt dat het bestreden besluit op dit punt niet berust op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 3:46 van de Awb. Het beroep van [appellante sub 2] is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden 1 (W1)" betreffende het perceel 't Winkel 10.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] gedeeltelijk en het beroep van [appellante sub 2] geheel gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 31 juli 2007, nr. 1253860, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan:
A. het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden 2 (W2)" met de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid 6" betreffende het perceel Heuvel 22;
B. het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden 1 (W1)" betreffende het perceel 't Winkel 10;
III. onthoudt goedkeuring aan het onder II., onder A. genoemde plandeel;
IV. bepaalt dat onderdeel III. van deze uitspraak in de plaats treedt van het onder II., onder A. genoemde besluitonderdeel;
V. verklaart het beroep van [appellant sub 1] voor het overige ongegrond;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [appellant sub 1] en [appellante sub 2] in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 55,56 (zegge: vijfenvijftig euro en zesenvijftig cent); het dient door de provincie Noord-Brabant aan [appellant sub 1] en [appellante sub 2] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan [appellant sub 1] en [appellante sub 2] het door hen gezamenlijk voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2008