Datum uitspraak: 4 juni 2008
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2007, in zaak nr.
200607297/1.
Bij uitspraak van 20 juni 2007, in zaak nr.
200607297/1, heeft de Afdeling de ongedateerde uitspraak van de rechtbank Amsterdam in zaak nr. 05/1922 bevestigd, met verbetering van de gronden waarop die rust. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 september 2007, heeft [verzoeker]) de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
Bij brief van 11 oktober 2007 heeft de stichting "Stichting Gooisch Natuurreservaat" (hierna: de Stichting) een reactie gegeven op het verzoek om herziening.
Bij brieven van 29 november 2007 en 7 maart 2008 heeft [verzoeker] nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 maart 2008, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. A. ten Veen, advocaat te Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van Hilversum (hierna: het college), vertegenwoordigd door L. Reurts, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de stichting, vertegenwoordigd door mr. M.F.A. Dankbaar, advocaat te Haarlem, en [gemachtigde].
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. De Afdeling heeft in de uitspraak van 20 juni 2007, in zaak nr.
200607297/1, waarvan thans herziening wordt verzocht, de uitspraak van de rechtbank met verbetering van gronden bevestigd. Het geschil betrof de gegrondverklaring door de rechtbank van het beroep van de Stichting en de vernietiging van de beslissing op bezwaar, waarbij alsnog een bouwvergunning voor het oprichten van een tweede woning op het perceel [locatie], gelegen achter nummer […], (hierna: het perceel) was verleend. De Afdeling overwoog dat de in het bouwplan opgenomen woning was voorzien achter de op het perceel gelegen achtergevelrooilijn, hetgeen ingevolge artikel 2.5.12 van de Bouwverordening van de gemeente Hilversum (hierna: bouwverordening) niet is toegestaan. Nu geen ontheffing van de bouwverordening was verleend, was de rechtbank, zij het op nadere gronden, met juistheid tot het oordeel gekomen dat de beslissing op bezwaar voor vernietiging in aanmerking kwam.
2.3. [verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat de rooilijnen op het perceel anders liggen dan waarvan de Afdeling in de uitspraak van 20 juni 2007 is uitgegaan. Daartoe voert hij aan dat eerst na de Afdelingsuitspraak is gebleken dat de [weg], die aan het perceel grenst, niet onder het regime van de als bestemmingsplan geldende Komvoorschriften valt, maar onder het regime van het destijds als bestemmingsplan geldende "Plan van uitbreiding" (hierna: Uitbreidingsplan).
2.4. Hetgeen [verzoeker] aanvoert kan niet leiden tot herziening van de uitspraak van de Afdeling. Op het perceel gelden de Komvoorschriften. Deze bevatten geen regels over rooilijnen, zodat uit artikel 9 van de Woningwet volgt dat de bouwverordening aanvullende werking heeft. Artikel 2.5.11 van de bouwverordening regelt de ligging van achtergevelrooilijnen ten opzichte van voorgevelrooilijnen. In artikel 2.5.5 is de ligging van voorgevelrooilijnen geregeld. De plaats van voorgevelrooilijnen wordt bepaald door de ligging ten opzichte van wegen, waaronder ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder 1, voor zover hier van belang, wordt verstaan de voor openbaar rij- en of ander verkeer openstaande wegen. Voor beantwoording van de vraag waar op het perceel de rooilijnen liggen, is derhalve niet relevant dat de aan het perceel grenzende Zandweg op een kaart van het Uitbreidingsplan staat vermeld en daarmee zoals [verzoeker] stelt onder het regime van Uitbreidingsplan valt.
Gelet op het vorenstaande, heeft [verzoeker] geen feiten of omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb gelegen die, waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.5. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. G.J. van Muijen en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2008