ECLI:NL:RVS:2008:BD3576

Raad van State

Datum uitspraak
2 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200802552/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Oosting
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van vergunning voor melkveehouderij nabij Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 juni 2008 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een vergunning die op 22 februari 2008 door het college van gedeputeerde staten van Drenthe was verleend. Deze vergunning betrof de vestiging van een melkveehouderij nabij het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold en Leggelderveld. De stichting Stichting Friese Milieufederatie, de stichting Stichting Openbare Ruimte, de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en de stichting Stichting Milieufederatie Drenthe hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en verzochten om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek behandeld op 19 mei 2008, waarbij de verzoekers vertegenwoordigd waren door mr. V. Wösten, terwijl het college niet aanwezig was.

De voorzitter heeft overwogen dat de vergunning is verleend op basis van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, maar dat er twijfels zijn over de gevolgen van de ammoniakdepositie van de melkveehouderij voor het Natura 2000-gebied. De Friese Milieufederatie en anderen stelden dat het college geen passende beoordeling heeft verricht en dat de vergunning niet verenigbaar is met de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. De voorzitter heeft geconcludeerd dat het 'Toetsingskader Ammoniak en Natura 2000' mogelijk niet voldoende waarborg biedt voor de bescherming van het gebied, gezien de lokale variaties in ammoniakdepositie.

Uiteindelijk heeft de voorzitter besloten om de vergunning te schorsen, omdat er ernstige twijfels bestonden over de impact van de vergunning op het Natura 2000-gebied. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan de verzoekers, die in totaal € 644,00 aan rechtsbijstand en € 285,00 aan griffierecht vergoed kregen. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige beoordeling van vergunningaanvragen in de nabijheid van beschermde natuurgebieden.

Uitspraak

200802552/1.
Datum uitspraak: 2 juni 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting Stichting Friese Milieufederatie, gevestigd te Leeuwarden, de stichting Stichting Openbare Ruimte, gevestigd te Amsterdam, de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., gevestigd te Nijmegen, en de stichting Stichting Milieufederatie Drenthe, gevestigd te Assen,
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) een vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) verleend aan
[vergunninghouder] voor de vestiging van een melkveehouderij aan de [locatie] te [plaats] in de omgeving van het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold en Leggelderveld.
Tegen dit besluit hebben de stichting Stichting Friese Milieufederatie, de stichting Stichting Openbare Ruimte en de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (hierna: de Friese Milieufederatie en anderen) bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2008, hebben de Friese Milieufederatie en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 21 april 2008, heeft de stichting Stichting Milieufederatie Drenthe (hierna: Milieufederatie Drenthe) aangegeven zich als partij te voegen in het door de Friese Milieufederatie en anderen ingediende bezwaar en verzoek.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 mei 2008, waar de Friese Milieufederatie en anderen en de Milieufederatie Drenthe, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten zijn verschenen.
Het college is met bericht van afwezigheid niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De onderhavige vergunning heeft betrekking op de vestiging van een melkveehouderij aan de [locatie] te [plaats] in de omgeving van het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold en Leggelderveld. Dit Natura 2000-gebied is bij besluit van 24 maart 2000 aangewezen als speciale beschermingszone als bedoeld in Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (Pb L 103; hierna: de Vogelrichtlijn). Het gebied Drents-Friese Wold en Leggelderveld is aangemeld als speciale beschermingszone als bedoeld in Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Pb L 206; hierna: de Habitatrichtlijn). Het Habitatrichtlijngebied Drents-Friese Wold en Leggelderveld maakt voor een groot deel onderdeel uit van het Vogelrichtlijngebied Drents-Friese Wold en Leggelderveld.
Artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 is uitsluitend van toepassing op gebieden die zijn aangewezen op grond van artikel 10a, eerste lid, of gebieden waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Nbw 1998. Gelet op artikel V van de Wet van 20 januari 2005 tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in verband met Europeesrechtelijke verplichtingen geldt het aanwijzingsbesluit van het Drents-Friese Wold en Leggelderveld tot speciale beschermingszone in de zin van de Vogelrichtlijn als besluit in de zin van artikel 10a van de Nbw 1998. De uit artikel 19d van de Nbw 1998 voortvloeiende verplichtingen strekken derhalve tot bescherming van het gebied Drents-Friese Wold en Leggelderveld voor zover dit gebied is aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van de Vogelrichtlijn.
Het gebied Drents-Friese Wold en Leggelderveld is door de Europese Commissie op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio geplaatst. Uit artikel 4, vijfde lid, van de Habitatrichtlijn vloeit voort dat het beschermingsregime van artikel 6, derde lid, van die richtlijn voor het gebied geldt. Het gebied is vooralsnog niet aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 10a van de Nbw 1998. Evenmin is het gebied op grond van artikel 12, derde lid, van de Nbw 1998 aangewezen. Hieruit volgt dat artikel 19d van de Nbw 1998 in zoverre niet voor het betrokken gebied geldt. Niet gebleken is dat op het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998 anderszins algemeen verbindende voorschriften van toepassing zijn die bedoeld zijn als implementatie van de uit artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn voortvloeiende verplichtingen. Voor zover het Habitatrichtlijngebied Drents-Friese Wold en Leggelderveld tevens is aangewezen als speciale beschermingszone op grond van de Vogelrichtlijn, geldt deze aanwijzing als een aanwijzing op grond van artikel 10a van de Nbw 1998, zodat artikel 19d van de Nbw 1998 van toepassing is op het Vogelrichtlijngebied Drents-Friese Wold en Leggelderveld. De voorzitter ziet geen beletsel artikel 19d van de Nbw 1998 richtlijnconform uit te leggen in die zin dat dit voorschrift tevens het uit artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn voortvloeiende beschermingsregime voor het Habitatrichtlijngebied Drents-Friese Wold en Leggelderveld omvat, voor zover dit gebied tevens is aangewezen als Vogelrichtlijngebied.
2.2. Bij het bestreden besluit is een vergunning krachtens artikel 19d van de Nbw 1998 verleend voor de oprichting van een melkveehouderij.
Het college heeft de aanvraag getoetst aan het als provinciaal beleid toegepaste 'Toetsingskader Ammoniak en Natura 2000'. Dit beleid ziet op veehouderijen in de nabijheid van Natura 2000-gebieden en houdt in dat een vergunning kan worden verleend indien de ammoniakdepositie door een veehouderij op de dichtstbijzijnde rand van het natuurgebied niet hoger is dan 5% van de kritische depositiewaarde voor het natuurgebied. De drempelwaarde van 5% is gebaseerd op het rapport "Onderzoek naar de ammoniakdepositie op 5 habitatgebieden ten behoeve van het interim toetsingskader Natura 2000 en ammoniak" van onderzoeksbureau Alterra van mei 2007 (hierna: het rapport). De kritische depositiewaarde voor het gebied Drents-Friese Wold en Leggelderveld bedraagt 1071 mol per hectare per jaar (hierna: mol/ha/jaar), zodat de drempelwaarde voor dat gebied 53,55 mol/ha/jaar bedraagt, namelijk 5% van 1071.
In het bestreden besluit is berekend dat de toename van de ammoniakdepositie door de te vestigen melkveehouderij op het gebied Drents-Friese Wold en Leggelderveld maximaal 21,45 mol/ha/jaar bedraagt. Nu deze ammoniakdepositie onder de drempelwaarde van 53,55 mol/ha/jaar ligt, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de vergunning gezien het 'Toetsingskader Ammoniak en Natura 2000' kan worden verleend.
2.3. De Friese Milieufederatie en anderen en de Milieufederatie Drenthe kunnen zich niet verenigen met dit besluit. Zij stellen onder meer dat het college ten onrechte geen passende beoordeling heeft verricht nu het rapport niet de vereiste zekerheid verschaft dat de vergunde handelingen verenigbaar zijn met de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold en Leggelderveld. Uit het rapport blijkt volgens hen niet dat een ammoniakdepositie van minder dan 5% van de kritische depositiewaarde in het algemeen geen significante gevolgen kan hebben op nabijgelegen natuurgebieden. Met de vaststelling in het bestreden besluit dat de uitbreiding niet leidt tot een overschrijding van de 5% drempelwaarde, staat derhalve niet automatisch vast dat de uitbreiding geen significante gevolgen kan hebben op het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold en Leggelderveld, aldus de Friese Milieufederatie en anderen en de Milieufederatie Drenthe.
2.4. Aan de hand van de artikelen 19e tot en met 19h van de Nbw 1998 dient het college te beoordelen of een vergunning als bedoeld in artikel 19d van die wet kan worden verleend. Ingevolge artikel 19f van de Nbw 1998 dient te worden beoordeeld of een project of andere handeling significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende gebied. Middels het 'Toetsingskader Ammoniak en Natura 2000' is beoogd een invulling te geven aan die beoordeling. De voorzitter heeft ernstige twijfel of het 'Toetsingskader Ammoniak en Natura 2000' voldoende waarborg biedt dat de vergunde uitbreiding geen significante gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold en Leggelderveld. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat Alterra in het rapport stelt dat wordt uitgegaan van het gemiddelde depositieniveau op het totale natuurgebied en dat de deposities lokaal sterk kunnen afwijken. Langs de randen van een natuurgebied is op sommige plekken de piekbelasting 5 tot 10 keer zo groot als de gemiddelde depositiewaarde, aldus Alterra in het rapport. Naar het voorlopige oordeel van de voorzitter kan derhalve niet met zekerheid worden uitgesloten dat de natuurlijke kenmerken van het gebied Drents-Friese Wold en Leggelderveld niet zullen worden aangetast indien de ammoniakdepositie van de melkveehouderij de drempelwaarde van 5% van de kritische depositiewaarde niet overschrijdt. Hierbij neemt de voorzitter nog in aanmerking dat door de Friese Milieufederatie en anderen en de Milieufederatie Drenthe is gesteld dat wat cumulatieve ammoniakdepositie betreft ter plaatse reeds sprake is van een overbelaste situatie en dat tussen partijen niet in geschil is dat de bij het bestreden besluit vergunde oprichting leidt tot een toename van de ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold en Leggelderveld. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding om bij wijze van voorlopig voorziening het bestreden besluit te schorsen.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Drenthe van 22 februari 2008, kenmerk RO/2008002456, tot en met zes weken na de op de voorgeschreven wijze gedane bekendmaking van de beslissing op de daartegen ingediende bezwaarschriften met dien verstande dat, wanneer binnen die termijn van zes weken de voorzitter is benaderd met een verzoek om voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat de voorzitter op dat verzoek heeft beslist;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Drenthe tot vergoeding van bij de stichting Stichting Friese Milieufederatie, de stichting Stichting Openbare Ruimte, de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en de stichting Stichting Milieufederatie Drenthe in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Drenthe aan de stichting Stichting Friese Milieufederatie, de stichting Stichting Openbare Ruimte, de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en de stichting Stichting Milieufederatie Drenthe onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
III. gelast dat de provincie Drenthe aan de stichting Stichting Friese Milieufederatie, de stichting Stichting Openbare Ruimte, de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en de stichting Stichting Milieufederatie Drenthe het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van totaal € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Tuit
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2008
425.