Datum uitspraak: 11 juni 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/312 van de rechtbank Zutphen van 9 augustus 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Voorst.
Bij besluit van 3 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Voorst (hierna: het college) [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de zonder bouwvergunning gebouwde uitbreiding van de schuur op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) binnen een termijn van zes weken na verzending van dit besluit te (laten) verwijderen.
Bij besluit van 23 januari 2007 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 augustus 2007, verzonden op 14 augustus 2007, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 september 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 oktober 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2008, waar het college, vertegenwoordigd door T.C. Jansen, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
2.2. De uitbreiding van de schuur is gebouwd zonder de vereiste bouwvergunning. Derhalve is gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid van de Woning, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1996" (hierna: het bestemmingsplan) rust op de gronden waarop de uitbreiding betrekking heeft de bestemming "Agrarisch hulpbedrijf".
Ingevolge artikel 5, onderdeel B, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, mogen op de tot "Agrarisch hulpbedrijf" bestemde gronden, uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat voor gebouwen geldt dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 180 m2.
2.5. De uitbreiding is in strijd met het ingevolge het bestemmingsplan maximaal te bebouwen bebouwingsoppervlak, aangezien de oppervlakte van de uitbreiding en de reeds aanwezige bebouwing op het perceel gezamenlijk 224,16 m2 bedraagt. Niet in geschil is dat de uitbreiding van de schuur wordt gebruikt als paardenstal en voor de opslag van hooi. Dit gebruik is in strijd met de bestemming, zodat de uitbreiding alleen had mogen worden verwezenlijkt met een vrijstelling van het bestemmingsplan.
2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een concreet zicht op legalisering. Hij voert daartoe aan dat er geen enkel beletsel is om vrijstelling te verlenen. In dit verband betoogt hij dat het met de bestemming strijdige gebruik van het perceel onder het overgangsrecht valt, zodat in het strijdige gebruik geen grond is gelegen voor het college om legalisering van de uitbreiding door middel van een vrijstelling te weigeren.
2.6.1. Het college wenst geen medewerking te verlenen aan legalisering, omdat daardoor de bestaande afwijkingen van het bestemmingsplan worden vergroot. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat dit standpunt bij voorbaat onredelijk is. In dit verband is van belang dat [appellant] op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat het overgangsrecht van toepassing is, zodat daar verder niet op hoeft te worden ingegaan. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat geen concreet zicht op legalisering bestaat. Het betoog faalt.
2.7. Voorts heeft de rechtbank in de overige gronden die [appellant] in beroep heeft aangevoerd en in hoger beroep heeft herhaald terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het college van handhavend optreden behoorde af te zien.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2008