Datum uitspraak: 6 juni 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de stichting Stichting Eijsden Groen en anderen,
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
Bij besluit van 22 januari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Eijsden (hierna: de raad) bij besluit van 26 juni 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Poelveld".
Tegen dit besluit hebben onder meer de stichting Stichting Eijsden Groen en anderen (hierna: Eijsden Groen en anderen) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2008, hebben Eijsden Groen en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 mei 2008, waar Eijsden Groen en anderen, vertegenwoordigd door J.J.A.W. van de Berg, G.J.M. van de Berg en M.H.J. Janssen-Rotten, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.C. van der Meulen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting gehoord de raad, vertegenwoordigd door M.J.E.A. Starren en R.J.M. Külter, ambtenaren van de gemeente, bijgestaan door mr. J.L. Stoop, advocaat te Maastricht.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Met het plan wordt beoogd de bouw van 650 woningen mogelijk te maken alsmede een scholencomplex.
2.3. Eijsden Groen en anderen hebben een groot aantal bezwaren tegen de goedkeuring van het onderhavige plan.
Eijsden Groen en anderen stellen onder meer dat het stuk "toetsing Flora- en faunawet" van 19 maart 2007 niet op de lijst staat met stukken die van 12 januari 2007 tot en met 22 februari 2007 ter inzage hebben gelegen. Verder wijzen Eijsden Groen en anderen erop dat er grote verschillen zijn tussen de lijst met stukken die met ingang van 27 december 2006 ter inzage hebben gelegen en de lijst met stukken die van 12 januari 2007 tot en met 22 februari 2007 ter inzage zijn gelegd. Voorts stellen Eijsden Groen en anderen dat de bestemmingsplanprocedure opnieuw had moeten worden doorlopen aangezien bij de tweede vaststelling van het plan de definitieve realisatieovereenkomst is toegevoegd. Het plan is op 26 juni 2007 derhalve, anders dan in de bekendmaking staat vermeld, wel degelijk gewijzigd ten opzichte van het plan zoals dat eerder was vastgesteld.
Tevens achten Eijsden Groen en anderen het bezwaarlijk dat zij ten onrechte niet zijn gehoord in het kader van het nemen van het bestreden besluit, zodat ook geen verslag van deze hoorzitting is gemaakt.
Ook stellen Eijsden Groen en anderen dat gezien de bevolkingsdaling de behoefte aan woningbouw is afgenomen en het bestaand stedelijk gebied derhalve voldoende mogelijkheden biedt om in de Maastrichtse woningbouwbehoefte te voorzien.
Verder voeren Eijsden Groen en anderen aan dat de herziening van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg van 14 december 2007, welke betrekking heeft op de contour Maarland, onzorgvuldig is voorbereid.
Verder stellen Eijsden Groen en anderen dat het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2001 (hierna: POL 2001) en het Provinciaal Omgevingsplan 2006 (hierna: POL 2006) voor zover daarbij de aanduidingen "stedelijke reconversiezone" respectievelijk "bestaand stedelijk gebied" aan het plangebied zijn toegekend onzorgvuldig zijn voorbereid.
Tevens stellen Eijsden Groen en anderen dat in strijd met de "POL-herziening op onderdelen Contourenbeleid Limburg" geen toepassing is gegeven aan de zogenoemde VORm-regeling en ten onrechte geen inzicht is gegeven in het antwoord op de vraag of de potentieel noodzakelijke verstedelijking niet kan worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied.
Verder dient de financiële en economische uitvoerbaarheid opnieuw te worden bezien nu het college gedeeltelijk goedkeuring heeft onthouden en een aanzienlijk aantal percelen in het plangebied nog niet is aangekocht. Nu het plan gefaseerd zal worden uitgevoerd en een deel van de gronden voorlopig nog agrarisch in gebruik zal blijven, is het volgens Eijsden Groen en anderen niet uitgesloten dat door gebruik van bestrijdingsmiddelen ter plaatse geen sprake meer zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Volgens Eijsden Groen en anderen is onteigening van deze gronden de enige oplossing om dit te voorkomen, maar dit zal aanzienlijke kosten met zich brengen hetgeen eveneens gevolgen kan hebben voor de financiële en economische uitvoerbaarheid.
Verder hebben Eijsden Groen en anderen ook een groot aantal bezwaren met betrekking tot de Flora- en faunawet naar voren gebracht. Zo stellen Eijsden Groen en anderen dat het plan in geen enkele compensatie voor de das voorziet en dat het college heeft miskend dat het plangebied een belangrijk onderdeel vormt van het foerageergebied van deze soort.
Voorts stellen Eijsden Groen en anderen dat de gegevens die ten grondslag liggen aan het akoestisch onderzoek, die op hun beurt weer ten grondslag liggen aan de vaststelling van de hogere waarden op grond van de Wet geluidhinder, zodanig gemanipuleerd zijn dat de uitkomst vooraf reeds vaststond. Bovendien is, anders dan in het luchtkwaliteitsonderzoek, ten onrechte bij het akoestisch onderzoek niet uitgegaan van een zogenoemd "worst-case-scenario". Voorts kunnen zij zich niet verenigen met het ontlenen van gegevens aan de gebruikte geluidskaart, gelet op de wijziging van de Wet geluidhinder per 1 januari 2007.
Ook stellen Eijsden Groen en anderen dat de concentraties fijn stof in het Maasdal niet berekend kunnen worden met het CAR-II-model, maar dat de concentraties moeten worden gemeten. Ook kunnen Eijsden Groen en anderen zich er niet mee verenigen dat de St. Jozefstraat niet in de luchtkwaliteitsberekeningen is meegenomen.
2.4. Het college heeft grotendeels goedkeuring aan het plan verleend.
2.5. Met betrekking tot het stuk "toetsing Flora- en faunawet" heeft de voorzitter het verhandelde ter zitting aldus verstaan dat dit stuk niet een onderzoek naar de natuurwaarden betreft, maar speciaal is opgesteld ten behoeve van het verkrijgen van een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet. Het betreft derhalve geen stuk dat redelijkerwijs nodig is voor de beoordeling van het ontwerp, dan wel van het vastgestelde plan. Voor zover Eijsden Groen en anderen hebben gewezen op verschillen tussen de lijst met stukken die met ingang van 27 december 2006 ter inzage hebben gelegen en de lijst met stukken die met ingang van 12 januari 2007 ter inzage zouden hebben gelegen, wijst de voorzitter erop dat het plan, naar aanleiding van de onthouding van goedkeuring door het college, opnieuw is vastgesteld op 26 juni 2007 en dat daarbij één lijst met terinzagegelegde stukken is opgenomen.
Voor zover Eijsden Groen en anderen hebben gesteld dat het plan tussen de eerste en tweede vaststelling van het plan is gewijzigd gelet op de toevoeging van de definitieve realisatieovereenkomst, merkt de voorzitter op dat niet is gebleken dat de realisatieovereenkomst onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan. Voorshands gaat de voorzitter er dan ook van uit dat de realisatieovereenkomst hooguit onderdeel uitmaakt van de plantoelichting, zodat bij de bekendmaking van de vaststelling van het plan terecht is gesteld dat geen sprake is van een wijziging van het plan ten opzichte van het eerder vastgestelde plan. Ter zitting is van de zijde van het college nog toegelicht dat de realisatieovereenkomst slechts op ondergeschikte punten is gewijzigd en dat deze aanpassingen niet tot een wijziging van het plan hebben geleid.
Ten aanzien van het niet houden van een hoorzitting overweegt de voorzitter dat de artikelen 7:2 en 7:7 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing zijn, omdat de Wet op de Ruimtelijke Ordening in zoverre haar eigen procedure kent. Op grond van artikel 27 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bestaat voor het college geen verplichting tot het houden van een hoorzitting.
2.6. Het bestreden besluit vermeldt dat uit cijfers van de gemeente Maastricht welke zijn opgesteld in de zomer van 2007 volgt dat een tekort bestaat aan grondgebonden woningen. Dit tekort bedraagt tot 2019 ongeveer 685 woningen. Verder vermeldt de plantoelichting dat in de "regionale woonvisie Maastricht en Mergelland 2010" is vastgelegd dat in Poelveld minimaal 550 grondgebonden woningen moeten worden gebouwd ten behoeve van de Maastrichtse behoefte. Ter zitting is toegelicht dat in juni 2008 nieuwe prognoses over de woningbouwbehoefte in Maastricht zullen verschijnen, maar dat daarop vooruitlopend door de gemeente Maastricht reeds is verzekerd dat de behoefte aan deze woningen nog steeds bestaat. Gelet hierop heeft het college zich naar het oordeel van de voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er voldoende behoefte aan deze woningen bestaat.
2.7. Voor zover Eijsden Groen en anderen bezwaar hebben tegen de totstandkoming van de herziening van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg van 14 december 2007, welke betrekking heeft op de contour Maarland, overweegt de voorzitter dat Poelveld een uitbreiding van de kern Eijsden betreft en dat de werking van de contour rondom Maarland zich niet uitstrekt tot het gebied ten oosten van de kern Eijsden. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding om in te gaan op de bezwaren van Eijsden Groen en anderen voor zover die zich richten tegen de contour van Maarland.
Ten aanzien van de bezwaren met betrekking tot het POL 2001 merkt de voorzitter op dat dit omgevingsplan, voor zover hier van belang, bij het POL 2006 is ingetrokken. Ten aanzien van het POL 2006 hebben Eijsden Groen en anderen niet aannemelijk gemaakt dat bij de vaststelling van dit omgevingsplan voor zover het de daarin opgenomen aanduiding voor het plangebied betrof, sprake was van onbehoorlijk bestuur, dan wel van een onzorgvuldige voorbereiding.
2.7.1. Het zogenoemde VORm-beleid is geïntroduceerd in de "POL-herziening op onderdelen Contourenbeleid Limburg" van 24 juni 2005. Deze herziening vermeldt echter dat voor het gebied Poelveld bij Eijsden het beleid zoals geformuleerd in de POL-aanvulling Bedrijventerreinen Zuid-Limburg (2003) blijft gelden. De genoemde POL-herziening is ook bij het POL 2006 gehandhaafd. Naar het oordeel van de voorzitter heeft het college zich derhalve in zoverre terecht op het standpunt gesteld dat het VORm-beleid niet van toepassing is op het gebied Poelveld. Overigens heeft de gemeenteraad bij de beantwoording van de zienswijzen wel aandacht besteed aan alternatieve bouwlocaties.
2.7.2. Blijkens de stukken kunnen ten gevolge van de gedeeltelijke onthouding van goedkeuring ongeveer 29 van de 650 woningen niet worden gerealiseerd. Van de zijde van de initiatiefnemer is verklaard dat ook zonder deze 29 woningen het plan kan worden gerealiseerd en ook kostendekkend zal zijn.
Ten aanzien van het gebruik van bestrijdingsmiddelen op gronden die niet in eigendom zijn van de initiatiefnemer stelt de voorzitter voorop dat de percelen grotendeels in handen zijn van de initiatiefnemer. Voor zover de overige gronden in handen zijn van bouwondernemingen en ontwikkelaars zijn afspraken over het beheer gevoerd. Voor een zeer klein gedeelte is het plangebied in eigendom bij particulieren, maar gezien het huidige gebruik als weidegronden, ligt het gebruik van bestrijdingsmiddelen niet in de lijn der verwachting.
Gelet hierop heeft het college zich naar het oordeel van de voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan financieel en economisch uitvoerbaar is.
2.7.3. Volgens de plantoelichting is onderzoek gedaan naar de natuurwaarden. De resultaten van dit onderzoek zijn onder andere neergelegd in het rapport "Actualisatie flora- en faunaonderzoek 2005 Poelveld, Gemeente Eijsden" en in het "Flora- en faunaonderzoek 2003-2006, Poelveld, Gemeente Eijsden" van 1 juli 2006.
Bij besluit van 24 juli 2007 is reeds een ontheffing verleend voor de steenuil en heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gemeld dat een ontheffing voor de groene specht niet nodig is.
2.7.4. In het Dassenbeschermingsplan Limburg wordt het Poelveld tot het foerageergebied van de das gerekend. Derhalve is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie ter plaatse. Het reeds genoemde rapport van 1 juli 2006 vermeldt dat het Poelveld van marginaal belang is voor de das. Een verklaring hiervoor is dat de A2 een barrière vormt tussen de burchtlocaties en ogenschijnlijk goede foerageergebieden.
2.7.5. Naar het oordeel van de voorzitter hebben Eijsden Groen en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de onderzoeken met betrekking tot de natuurwaarden zodanige gebreken en leemten in kennis vertonen dat het college deze niet in redelijkheid aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Gezien het vorenstaande heeft het college naar het oordeel van de voorzitter niet op voorhand in redelijkheid behoeven in te zien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
2.7.6. Voor zover Eijsden Groen en anderen hebben betoogd dat de verkeersgegevens die ontleend zijn aan de gemeentelijke geluidniveaukaart, niet ten grondslag konden worden gelegd aan het akoestische onderzoek, overweegt de voorzitter dat met de inwerkingtreding van de wet van 5 juli 2006, houdende wijziging Wet geluidhinder (modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase) op 1 januari 2007, voor zover hier van belang, de bepalingen betrekking hebbende op de vaststelling van een geluidniveaukaart zijn komen te vervallen. Eijsden Groen en anderen hebben echter niet aannemelijk gemaakt dat hieruit tevens volgt dat ook aan de feitelijke gegevens die ten grondslag liggen aan een geluidniveaukaart de betekenis is ontvallen. Daarbij merkt de voorzitter op dat van de zijde van de gemeenteraad is gesteld dat waar mogelijk de verkeersgegevens zijn vergeleken met de verkeersgegevens van Rijkswaterstaat en dat deze gegevens met elkaar overeenstemmen. Naar het oordeel van de voorzitter hebben Eijsden Groen en anderen niet aannemelijk gemaakt dat deze invoergegevens onjuist zijn, noch dat zodanige uitgangspunten zijn gehanteerd dat het college het onderhavige akoestische rapport niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen.
2.7.7. Voorts is onderzoek naar de luchtkwaliteit verricht. De resultaten van deze onderzoeken zijn neergelegd in het rapport "Rapportage luchtkwaliteitsonderzoek bestemmingplan Poelveld te Eijsden", van 30 juni 2005. Het rapport concludeert dat aan de normen uit het Besluit luchtkwaliteit 2001 wordt voldaan. Op 31 oktober 2005 heeft het onderzoeksbureau Cauberg-Huygen een aanvullende notitie opgesteld over de gevolgen van het inwerkingtreden van het Besluit luchtkwaliteit 2005. Daarin wordt geconcludeerd dat aan de normen van het Besluit luchtkwaliteit 2005 wordt voldaan.
Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken dat het CAR II-model niet kan worden toegepast in het Maasdal, noch is anderszins aannemelijk geworden dat de gehanteerde uitgangspunten, dan wel invoergegevens onjuist zijn.
Het college heeft zich naar het oordeel van de voorzitter dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met het Besluit luchtkwaliteit 2005.
2.8. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.I. Breunese-van Goor, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Breunese-van Goor
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2008