Datum uitspraak: 11 juni 2008
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Triple E B.V., gevestigd te Utrecht,
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
Bij besluit van 5 oktober 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) zijn beslissing om op
3 oktober 2005 jegens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Triple E B.V. (hierna: Triple E) bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang à € 220,00 voor rekening van Triple E komen.
Bij besluit van 16 augustus 2007 heeft het college het door Triple E hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft Triple E bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 oktober 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 november 2007.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2008, waar Triple E, vertegenwoordigd door W. Scheffer, algemeen directeur, en het college, vertegenwoordigd door E. Roijakkers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Triple E voert allereerst een aantal formele gronden aan. Volgens haar heeft het college niet tijdig beslist op haar bezwaar. Daarnaast was het niet mogelijk om op de hoorzitting te verschijnen, omdat de uitnodiging hiervoor 14 dagen van te voren in de vakantieperiode was verstuurd en de directeur op dat moment met vakantie was. Verder voert zij aan dat de belangrijkste getuige niet is gehoord.
2.1.1. Vaststaat dat het college bij het beslissen op het bezwaarschrift van Triple E de daarvoor in artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gestelde termijn niet in acht heeft genomen. Overschrijding van die termijn betekent echter niet dat dit besluit op die grond voor vernietiging in aanmerking komt. Er valt immers geen wettelijk voorschrift aan te wijzen dat bepaalt dat in een geval als het onderhavige het desbetreffende besluit niet in stand kan blijven. Evenmin bestaat er grond voor het oordeel dat Triple E door deze gang van zaken zodanig in haar belangen is geschaad, dat het bestreden besluit om die reden wegens strijd met enig geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel enig rechtsbeginsel niet in stand kan blijven. Triple E had desgewenst tegen het uitblijven van de beslissing op bezwaar kunnen opkomen op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, en artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, welke actie zij niet heeft ondernomen.
De door het college ingestelde commissie van advies voor bezwaarschriften heeft naar aanleiding van het bezwaarschrift van Triple E op 16 augustus 2007 een hoorzitting gehouden. Triple E is in de gelegenheid gesteld om hier te worden gehoord. Het college heeft hiermee voldaan aan artikel 7:2, eerste lid, van de Awb waarin is bepaald dat het bestuursorgaan, voordat op bezwaar wordt beslist, belanghebbenden in de gelegenheid stelt te worden gehoord. Daaraan kan niet afdoen dat Triple E wegens vakantie niet is verschenen. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van Triple E om bij verhindering zorg te dragen voor de behartiging van haar belangen.
Op grond van artikel 7:8 kunnen op verzoek van de belanghebbende door hem meegebrachte getuigen worden gehoord. Aangezien Triple E niet is verschenen op de hoorzitting en dus geen getuigen heeft meegebracht, kan het college niet worden verweten dat het geen getuigen heeft gehoord.
2.2. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2004 (hierna: de Verordening) is het verboden bedrijfsafvalstoffen aan te bieden aan de inzameldienst.
De toepassing van bestuursdwang, als bedoeld in artikel 5:24 van de Awb, heeft bestaan uit het verwijderen van een vuilniszak die op 3 oktober 2005 is aangetroffen op de Maliebaan, ter hoogte van nummer 53a, te Utrecht.
2.3. Triple E ontkent niet dat zij de regels voor het aanbieden van afvalstoffen heeft overtreden, maar zij geeft aan dat zij een klein bedrijf is en het afval alleen uit papier en etensresten bestaat. De Afdeling begrijpt haar betoog zodanig, dat het afval niet als bedrijfsafval maar als huishoudelijk afval dient te worden aangemerkt. Volgens Triple E komt het maar sporadisch voor dat zij het afval te vroeg aanbiedt. Zij vindt het daarom onredelijk en onbillijk dat zij het voor bedrijfsafval geldende bedrag van € 220,00 aan kostenvergoeding moet betalen.
2.3.1. Het college stelt dat er afvalstoffen zijn aangetroffen waarin zich materiaal bevindt dat tot het bedrijf van Triple E te herleiden is. Derhalve stelt hij zich op het standpunt dat dit afval onder de categorie bedrijfsafvalstoffen valt en dat deze van Triple E afkomstig zijn.
2.3.2. Ingevolge artikel 1, onder o, van de Verordening wordt in deze verordening onder huishoudelijke afvalstoffen verstaan: afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens, behoudens voor zover het afgegeven of ingezamelde bestanddelen van die afvalstoffen betreft, die zijn aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen.
Ingevolge artikel 1, onder p, van de Verordening wordt in deze verordening onder bedrijfsafvalstoffen verstaan: afvalstoffen, niet zijnde huishoudelijke afvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.
2.3.3. Op 3 oktober 2005 is om 18.50 uur een vuilniszak aangetroffen op de Maliebaan, ter hoogte van nummer 53a, te Utrecht, met daarin een poststuk met naam en adresgegevens van het bedrijf van Triple E. Nu de brief, gelet op de adressering, afkomstig is van een bedrijf en hier geen gevaarlijke afvalstoffen aan de orde zijn, heeft het college, gelet op de definitie van bedrijfsafvalstoffen in de Verordening, terecht geconcludeerd dat het in dit geval om bedrijfsafvalstoffen gaat. De aard van het afval en de geringe hoeveelheid afval kan, anders dan Triple E betoogt, aan het vorenstaande niet afdoen.
Voorts komen in hetgeen Triple E heeft aangevoerd geen bijzondere omstandigheden naar voren die, met toepassing van artikel 5:25, eerste lid, van de Awb, leiden tot het oordeel dat het college de kosten ten onrechte geheel ten laste van Triple E heeft gebracht. Deze grond faalt.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2008