Datum uitspraak: 11 juni 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Bergen, Noord-Holland,
tegen de uitspraak in zaken nrs. 06/2157, 06/2287 en 06/2292 van de rechtbank Alkmaar van 27 augustus 2007 in het geding tussen:
[wederpartij C] e.a., allen wonend te [woonplaats],
Bij afzonderlijke besluiten van 17 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergen, Noord-Holland (hierna: het college) aan [vergunninghouder A] en [vergunninghouder B] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van twee semi-permanente kiosken op de boulevard in Egmond aan Zee.
Bij besluit van 20 juni 2006 heeft het college de daartegen door [wederpartij A], [wederpartij B] en [wederpartij C] e.a. gemaakte bezwaren gegrond verklaard, doch de verleende vrijstelling en bouwvergunning, onder aanpassing van de motivering van het desbetreffend besluit, gehandhaafd.
Bij uitspraak van 2 oktober 2006 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter) het besluit van 20 juni 2006 op verzoek van [wederpartij B] bij wijze van voorlopige voorziening geschorst.
Bij besluit van 15 mei 2007 heeft het college het besluit van 20 juni 2006 ingetrokken, de door [wederpartij A], [wederpartij B] en [wederpartij C] e.a. gemaakte bezwaren opnieuw gegrond verklaard en hun meegedeeld dat een vervangend besluit zal worden genomen na afronding van de procedures met betrekking tot de duinbalkons.
Bij uitspraak van 27 augustus 2007, verzonden op 31 augustus 2007, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, de daartegen door [wederpartij A], [wederpartij B] en [wederpartij C] e.a. ingestelde beroepen, die zijn geacht mede gericht te zijn tegen het besluit van 15 mei 2007, gegrond verklaard, dit laatste besluit vernietigd, de besluiten van 17 januari 2006 ingetrokken en bepaald dat de uitspraak in zoverre treedt in plaats van die besluiten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 oktober 2007, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij A], [wederpartij B] en [wederpartij C] e.a. hebben een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder A] een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
Het college en [vergunninghouder A] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. Frederiks, ambtenaar in dienst van de gemeente, [wederpartij A], vertegenwoordigd door mr. J.O. Akkerman, [wederpartij B] in persoon en [wederpartij C] e.a., vertegenwoordigd door mr. A.R.M. van der Pluijm, advocaat te Alkmaar, zijn verschenen. Tevens is daar [vergunninghouder A] gehoord.
2.1. Het college betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het besluit is genomen in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), heeft miskend dat legalisering van de kiosken mogelijk is.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 9 juni 1995 in zaak no. H01.94.0015/67, AB 1995, 416, en 6 december 2006 in zaak nr.
200601912/1, AB 2007, 200), vloeit uit het karakter van de bezwaarschriftprocedure voort dat, indien het bestuursorgaan na heroverweging tot de conclusie komt dat het aangevochten besluit niet in stand kan blijven, dit orgaan niet mag volstaan met al dan niet gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar, maar het onjuist bevonden besluit moet herroepen en zo nodig een nieuw besluit daarvoor in de plaats moet stellen. Wanneer het nemen van een vervangend besluit niet dadelijk mogelijk is, omdat alsnog een wettelijk voorgeschreven procedure dient te worden doorlopen, waarmede geruime termijn kan zijn gemoeid, geldt deze verplichting niet.
2.3. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een viskiosk en een koffiekiosk, elk met terras aan de boulevard van Egmond aan Zee. Langs deze boulevard zijn vier zogenoemde duinbalkons aanwezig, bestaande uit houten vlonders in het duin.
Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan "Boulevard" op de percelen rustende bestemmingen "Duingebied "en Zeewering". Het college heeft, om realisering van het bouwplan niettemin mogelijk te maken, vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) van het bestemmingsplan verleend.
De voorzieningenrechter heeft de aan het besluit van 20 juni 2006 ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing ontoereikend geacht. Daartoe heeft hij overwogen dat de duinbalkons niet met verlening van vrijstelling en bouwvergunning zijn gerealiseerd. Nu het zwaartepunt van de ruimtelijke onderbouwing in de aansluiting van het bouwplan bij de aanwezige duinbalkons ligt en deze illegaal zijn gebouwd, konden zij niet als uitgangspunt voor de ruimtelijke onderbouwing van het project gelden, aldus de voorzieningenrechter.
2.3.1. Aan het besluit van 15 mei 2007 heeft het college ten grondslag gelegd dat een goede ruimtelijke onderbouwing niet kan worden gegeven, dan nadat de duinbalkons door na vrijstelling krachtens artikel 19 van de WRO gelegaliseerd zijn.
Gelet op het door het college gehanteerde uitgangspunt dat nauwe samenhang bestaat tussen de duinbalkons en de kiosken, heeft het zich, mede in het licht van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 oktober 2006, bij het nemen van het besluit van 15 mei 2007 op het standpunt mogen stellen dat het nemen van een vervangend besluit in deze situatie niet mogelijk is, dan nadat vrijstelling en bouwvergunning voor de duinbalkons is verleend. Het besluit op bezwaar, bestaande uit de herroeping van het besluit van 20 juni 2006 en de verwijzing naar een gestarte vrijstellingsprocedure op basis van artikel 19 van de WRO voor de duinbalkons, is daarom niet in strijd met artikel 7:11 van de Awb.
2.4. Het betoog slaagt. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de door [wederpartij A], [wederpartij B] en [wederpartij C] e.a. tegen het besluit van 15 mei 2007 ingestelde beroepen alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Het voorgaande brengt met zich dat de Afdeling niet toekomt aan het betoog van het college dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 27 augustus 2007 in de zaken nrs. 06/2157, 06/2287 en 06/2292;
III. verklaart de bij de rechtbank door [wederpartij A], [wederpartij B] en [wederpartij C] e.a. in die zaken tegen de besluiten van 15 mei 2007 ingestelde beroepen, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2008