Datum uitspraak: 11 juni 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats], handelend onder de naam
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/581 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 4 september 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland.
Bij afzonderlijke besluiten van 2 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een paardenbak op het perceel [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 21 februari 2007 heeft het college het daartegen door [appellanten], handelend onder de naam [Paardensportcentrum] (hierna: Paardensportcentrum), gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 september 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het daartegen door Paardensportcentrum ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Paardensportcentrum bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 oktober 2007, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 12 november 2007 zijn de gronden van het beroep aangevuld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2008, waar Paardensportcentrum, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door J.C. Huizing, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar [vergunninghouder] gehoord.
2.1. Het bouwplan ziet op het oprichten van een paardenbak voor hobbymatig gebruik. Op het perceel bevindt zich reeds een paardenbak. Legalisatie van die bak is niet mogelijk in verband met de locatie van de bak. De vergunde bak is op een andere plek voorzien.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied".
Niet in geschil is dat het bouwplan daarmee in strijd is. Het college heeft om toch bouwvergunning te kunnen verlenen krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.
Dat besluit heeft het gebaseerd op de door de gemeenteraad op 25 januari 2005 vastgestelde "Uitgangspuntennotitie herziening verouderde bestemmingsplannen gemeente Steenwijkerland" (hierna: Uitgangspuntennotitie). In deze notitie zijn de uitgangspunten opgenomen voor het toestaan van oprichting van paardenbakken in het buitengebied buiten het bouwperceel. Volgens hoofdstuk 3.5.7 van de Uitgangspuntennotitie moet bij de realisatie van een paardenbak een minimale afstand van 50 m ten opzichte van woningen van derden in acht worden genomen.
2.3. Paardensportcentrum betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de in de loop van de procedure ingediende wijziging van het bouwplan niet van ondergeschikte aard was, omdat het bouwplan als gevolg daarvan een wezenlijke veranderingen heeft ondergaan. De gewijzigde bouwtekening kon volgens hem geen onderdeel van de bouwaanvraag uitmaken.
2.3.1. Het betoog faalt. Het college heeft op 15 juli 2005 de aanvraag om bouwvergunning van [vergunninghouder] ontvangen. Bij brief van 5 augustus 2005 heeft het [vergunninghouder] meegedeeld dat het bouwplan bij de aanvraag niet aan de voor medewerking in de Uitgangspuntennotitie gestelde eisen voldoet, omdat de paardenbak binnen 50 m van de woning van derden is voorzien. Bij brief van 10 augustus 2005 heeft [vergunninghouder] het college naar aanleiding daarvan een gewijzigde bouwtekening toegezonden. De wijziging in het bouwplan betrof uitsluitend een verplaatsing over 2 m in noordelijke richting.
Onder deze omstandigheden en nu de afstand tot het perceel van Paardensportcentrum door deze wijziging wordt vergroot, heeft de rechtbank deze wijziging in het bouwplan terecht van ondergeschikte aard geacht.
2.4. Paardensportcentrum betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de verklaring van geen bezwaar van 6 juni 2006 van het college van gedeputeerden staten van Overijssel (hierna: gedeputeerde staten) op onjuiste gegevens is gebaseerd.
2.4.1. Ook dat betoog faalt. Paardensportcentrum heeft niet aannemelijk gemaakt dat gedeputeerde staten bij de afgifte van de verklaring niet hebben beschikt over de relevante stukken. Het niet toezenden door het college aan gedeputeerde staten van de op 26 september 2003 tussen de gemeente en Paardensportcentrum gesloten overeenkomst leidt niet tot dat oordeel, omdat deze overeenkomst ten tijde van belang niet had geleid tot een ontvankelijke aanvraag om bouwvergunning van Paardensportcentrum voor het oprichten van een verblijfsruimte voor stagiaires, zodat het college bij de beoordeling van de aanvraag die tot het besluit van 2 oktober 2006 heeft geleid daarmee geen rekening had te houden.
2.4.2. Paardensportcentrum betoogt voorts dat de rechtbank de verblijfsruimte voor stagiaires ten onrechte niet heeft aangemerkt als woning van derden, als bedoeld in de Uitgangspuntennotitie, en daardoor heeft miskend dat het college bij het bepalen van de minimale afstand van 50 m tussen de paardenbak en een woning van derden ten onrechte aan die verblijfsruimte voorbij is gegaan.
2.4.3. Ook dit betoog faalt. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied (voormalige gemeente Steenwijk) wijzigingsplan [locatie 2], [plaats]" (hierna: het bestemmingsplan), dat van toepassing is op het perceel,van Paardensportcentrum, is één bedrijfswoning toegestaan. Aangezien daar al een bedrijfswoning aanwezig is en het ten tijde van het besluit op bezwaar ingevolge het bestemmingsplan niet was toegestaan dat in een bijgebouw wordt gewoond, heeft de rechtbank het bijgebouw, waarin de verblijfsruimte voor stagiaires is beoogd, terecht niet als woning in evenbedoelde zin aangemerkt.
Dat de gemeente zich bij de vorenbedoelde overeenkomst, naar gesteld, heeft verplicht de bestemming van het bijgebouw aan te passen, heeft, zoals hiervoor onder 2.4.1. is overwogen, niet geleid tot een ontvankelijke aanvraag om bouwvergunning, waarmee bij de beoordeling van de aanvraag die tot het besluit van 2 oktober 2006 heeft geleid rekening moest worden gehouden.
Dat inmiddels vrijstelling en bouwvergunning is verleend voor het oprichten van de verblijfsruimte, is een omstandigheid van na het bij de rechtbank bestreden besluit. Zij heeft terecht daarmee bij de beoordeling van dat besluit geen rekening gehouden.
2.5. Tot slot heeft Paardensportcentrum betoogd dat het door het bouwplan in de uitbreidingsmogelijkheden van de bedrijfswoning wordt beperkt, omdat het bouwblok waarbinnen de bedrijfswoning zich bevindt, op minder dan 50 m van de paardenbak is gelegen.
Dit is voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en gesteld noch gebleken dat dit niet reeds voor de rechtbank had kunnen worden aangevoerd, kan het niet leiden tot het ermee beoogde resultaat.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2008