ECLI:NL:RVS:2008:BD3629

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200706486/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor bedrijfspand in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel een bouwvergunning heeft verleend voor het oprichten van een bedrijfspand. De vergunninghouder kreeg toestemming om een bedrijfspand te bouwen op een perceel in Zaltbommel, maar [appellante] betwistte deze vergunning. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellante] ongegrond, maar [appellante] ging in hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat het college het bouwplan ten onrechte niet in strijd met de bestemmingsplannen had geacht. De Raad stelde vast dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar het beoogde gebruik van het bedrijfspand, dat mogelijk in strijd was met de bestemming. [appellante] voerde aan dat het gebruik van het pand voor detailhandel zou zijn, wat niet toegestaan is volgens de bestemmingsplannen. De Raad van State oordeelde dat het college zijn besluit op bezwaar in strijd met de Algemene wet bestuursrecht had genomen.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college. Het college werd opgedragen een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de Raad. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan [appellante]. De uitspraak werd openbaar gedaan op 11 juni 2008.

Uitspraak

200706486/1.
Datum uitspraak: 11 juni 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/5700 van de rechtbank Arnhem van 18 juli 2007 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel (hierna: het college) bouwvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het oprichten van een bedrijfspand op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 oktober 2006 heeft het college het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juli 2007, verzonden op 2 augustus 2007, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 24 oktober 2007 heeft [vergunninghouder], die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2006, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. T. Brouwer en ing. S. Smits MSc, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J.A.M. Leenders, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Voor het perceel waarop het bouwplan betrekking heeft, geldt gedeeltelijk het bestemmingsplan "Van Voordenpark I" (hierna: bestemmingsplan I) en gedeeltelijk het bestemmingsplan "Van Voordenpark II" (hierna: bestemmingsplan II).
Voor zover het perceel gelegen is in het gebied waarvoor bestemmingsplan I geldt, rust ingevolge dat bestemmingsplan op het desbetreffende gedeelte van het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden I - B(I) -".
Voor zover het perceel gelegen is in het gebied waarvoor bestemmingsplan II geldt, rust ingevolge dat bestemmingsplan op het desbetreffende gedeelte van het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden II - B(II) -".
Ingevolge artikel 1, tweede lid, onder 17, van de voorschriften van bestemmingsplan I, en artikel 1, tweede lid, onder 15 van de voorschriften van bestemmingsplan II, wordt onder detailhandel verstaan het bedrijfsmatig te koop aanbieden hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik, of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de voorschriften van bestemmingsplan I, en artikel 5, eerste lid, van de voorschriften van bestemmingsplan II, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart voor "Bedrijfsdoeleinen I - B(I) -" onderscheidenlijk "Bedrijfsdoeleinden II - B(II) -" aangewezen gronden bestemd voor handelsondernemingen, met uitzondering van detailhandelondernemingen.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de voorschriften van bestemmingsplan I, en artikel 9, tweede lid, van de voorschriften van bestemmingsplan II, voor zover thans van belang, is het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel verboden. Dit verbod geldt niet voor handel in volumineuze goederen, te weten auto's, boten en caravans.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het bouwplan ten onrechte niet in strijd met de bestemmingsplannen heeft geacht, nu het beoogde gebruik van het bedrijfspand, zoals in de aanvraag is opgegeven, niet uitsluit dat dit gebruik in strijd is met de bestemming. [appellante] voert daartoe aan dat er geen groothandel in het bedrijfspand zal worden bedreven, maar detailhandel.
2.2.1. Bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan moet niet slechts worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming van het perceel kan worden gebruikt, doch mede of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Dit houdt in, dat een bouwplan in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.
2.2.2. [appellante] heeft ter zitting onweersproken gesteld dat [huurder] en Select Garden B.V., de huurders van het bedrijfspand, voor het publiek geopend zijn tijdens feestdagen, die in het algemeen zijn gericht op verkoop aan consumenten. Volgens [appellante] gebruiken de huurders het bedrijfspand voor detailhandel. In dat verband heeft [appellante] het college reeds verzocht handhavend op te treden op welk verzoek evenwel nog niet is beslist. In Oss is reeds een detailhandelsbedrijf van [huurder] gevestigd. Het college wist, naar het ter zitting heeft meegedeeld, dat de vestiging in Zaltbommel niet alleen gericht was op opslag. Voorts blijkt uit de brief van het college aan [appellante] van 21 maart 2006 en het besluit van 3 mei 2006 dat het college zich ervan bewust was dat het aanvankelijk voorgenomen gedeeltelijke gebruik van het bedrijfspand voor detailhandel in strijd was met de bestemming die op het perceel rust.
Ter zitting is komen vast te staan dat het college zijn onderzoek naar het beoogde gebruik heeft beperkt tot de brieven van [huurder] van 24 augustus 2006 en 18 september 2006 en de brieven van Select Garden B.V. van 24 augustus 2006 en 18 september 2006. In die brieven verklaren zij het bedrijfspand niet te zullen gebruiken voor detailhandel. Het vorenstaande in aanmerking genomen zijn die brieven niet voldoende om tot de conclusie te komen dat het beoogde gebruik niet in strijd is met de bestemming. Het besluit op bezwaar is derhalve genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft dat ten onrechte niet onderkend. Het betoog slaagt.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren, en het besluit op bezwaar van 11 oktober 2006 vernietigen. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 18 juli 2007 in zaak nr. 06/5700;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 11 oktober 2006, kenmerk 06ink02994;
V. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.313,30 (zegge: dertienhonderddertien euro en dertig cent) waarvan een gedeelte groot € 1.288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Zaltbommel aan [appellante] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Zaltbommel aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 718,00 (zegge: zevenhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2008
17-560.