Datum uitspraak: 13 juni 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/2522 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 maart 2008 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
Bij besluit van 26 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college) de inschrijving van [wederpartij] aan de [locatie] te Eindhoven in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: de GBA) beëindigd.
Bij besluit van 27 juni 2007 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 maart 2008, verzonden op 31 maart 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 juni 2007 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2008.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2008, heeft het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 juni 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.A.A.M. van Kollenburg-van Linder, H.C.F. Hartjes en J.M.L.E.G. van den Eden, allen ambtenaar in dienst van de gemeente Eindhoven, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. L.M.J.S. Helder, advocaat te Eindhoven, zijn verschenen.
2.1. Het verzoek van het college strekt ertoe om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat in afwachting van de uitspraak op het ingestelde hoger beroep geen gevolg hoeft te worden gegeven aan de in hoger beroep bestreden uitspraak.
2.2. Naar voorlopig oordeel van de voorzitter staat niet op voorhand vast dat het door het dagelijks bestuur bestreden oordeel van de rechtbank over de beëindiging van de inschrijving van [wederpartij] en de in verband daarmee uitgesproken vernietiging van het besluit op bezwaar, in de bodemprocedure in stand zal blijven. Daar komt bij dat, gelet op de overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd, de uitspraak het college weinig ruimte laat om een ander besluit te nemen dan de beëindiging van de inschrijving van [wederpartij] ongedaan te maken.
Onder deze omstandigheden ziet de voorzitter aanleiding het verzoek toe te wijzen. In dit verband acht de voorzitter tevens van belang dat [wederpartij] inmiddels weer is ingeschreven in de GBA van de gemeente Eindhoven, zodat aan het door haar gestelde belang bij het spoedig gevolg geven aan de uitspraak geen doorslaggevend gewicht behoeft te worden toegekend.
2.3. De voorzitter ziet aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
treft de voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven geen nieuw besluit op bezwaar hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Den Broeder
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2008